Slotscenes in Wenen; Grunberg ontmaskert Van der Jagt
Maarten Moll
De Donauwalzer vertrok donderdag vanaf Amsterdam Centraal naar Wenen. Twee extra wagons waren aan de nachttrein gekoppeld, voor de deelnemers aan de vijfdaagse Marek van der Jagt-reis, georganiseerd door uitgeverij De Geus en de NS. Het gezelschap reisde naar de Oostenrijkse hoofdstad om de presentatie van Van der Jagts tweede roman, Gstaad 95-98, alsmede de eerste Marek van der Jagt-lezing, gehouden door Arnon Grunberg, mee te maken. En om erachter te komen of Arnon Grunberg Marek van der Jagt is.
Oexman & Wuijts willen de papieren laten ondertekenen. Want Oexman & Wuijts zijn pas gelukkig als er handtekeningen zijn gezet. Ze zijn in staat van opwinding. De reis is nauwelijks begonnen of ze hebben al een uniek document in handen, een document dat maar in een beperkte oplage is verschenen. Het is een a-viertje zonder briefhoofd. Een kaal vel papier met tekst. Een op een kopieerapparaat met putjes en vlekken gereproduceerde brief. Maar het is wel een brief van Marek van der Jagt. Het vel papier dat voor Oexman & Wuijts de waarde van een vel papier inmiddels ver is ontstegen, wordt zorgvuldig opgeborgen. Het zal nog een dag duren voordat de heren dit papier ter signering aan Arnon Grunberg zullen voorleggen.
Stop. Een brief van Marek van der Jagt die door Arnon Grunberg moet worden ondertekend? Terwijl Oexman & Wuijts - en het gaat hier niet om een advocatenduo, maar om twee bibliofielen, de fanatiekste Grunberg-Van der Jagt-verzamelaars ter wereld - elkaar intussen helemaal gek maken met het uitvoerig beschrijven van delen uit de collectie Grunberg-Van der Jagt die de ander niet heeft, lezen we de brief van Van der Jagt die iedere deelnemer aan de Marek van der Jagt-reis heeft ontvangen direct na het vertrek van de Donauwalzer naar Wenen:
'Zoals u wellicht weet menen sommigen dat ik een fictieve schrijver ben. De mogelijkheid bestaat dat u in deze nachttrein bent gestapt om een schrijver te ontmoeten die nooit bestaan heeft, en ook nooit zal bestaan, buiten de fictie.' Een eerste bewijs dat Marek van der Jagt dus alleen bestaat op papier.
Niet dat iemand er nog aan twijfelt dat Van der Jagt, die in 2000 debuteerde met de roman De geschiedenis van mijn kaalheid, een spookschrijver is, en dat niemand minder dan Arnon Grunberg achter die naam schuilgaat. Aan de universiteit van Rome vergeleken wiskundigen middels een computerprogramma teksten van Grunberg met die van Van der Jagt. Grunberg is Van der Jagt, was onomstotelijk de conclusie. Toch reizen we naar Wenen om het zelf te weten te komen. Wenen, waar De geschiedenis van mij kaalheid zich afspeelt, en waar Arnon Grunberg de eerste Marek van der Jagt-lezing zal houden. En waar Grunberg het eerste exemplaar van Van der Jagts nieuwe roman Gstaad 95-98 in ontvangst zal nemen. Waarom Marek van der Jagt dat zelf niet doet, is een vraag die niemand stelt. Oexman & Wuijts in elk geval niet. Als er maar wordt getekend.
We weten allemaal dat we onderdeel zijn van een theaterstuk getiteld Het grote uitmelken. De vijfdaagse Marek van der Jagt-reis is begonnen. De trein rijdt, en er is geen weg terug. In het gangpad staat een man met zijn voorhoofd tegen het raam gedrukt. Hij is ingedeeld in de coupe met Oexman & Wuijts en is het verheven praten over de Estlandse vertaling van een Grunberg nu al helemaal zat.
Wenen, vrijdagmiddag. Festsaal 1 op de tweede verdieping van het hotel stroomt enkele uren later vol voor de eerste Marek van der Jagt-lezing. Om even voor half zes betreedt Arnon Grunberg de zaal, samen met de gepensioneerde assistent-chef van de The Baltimore Sun, Elayne J. Kleeman. Volgens de geruchten is dit de 'bejaarde verloofde' van Grunberg. Maar hij heeft ook een echte vriendin, is een ander gerucht. Wuijts, van Oexman & Wuijts, vertelt later dat hij een officiele verlovingskaart heeft ontvangen. Gesigneerd door Arnon Grunberg, uiteraard.
Het grote uitmelken neemt een aanvang zodra Grunberg en zijn 'verloofde' zijn gaan zitten. Reinjan Mulder, redacteur van De Geus, gaat achter het spreekgestoelte staan en kijkt heel demonstratief en onderzoekend de zaal rond. 'Ik heet ook welkom Marek van der Jagt. Hij had beloofd hier met zijn gezin aanwezig te zijn, maar ik zie hem niet.' Er wordt gelachen om Mulders gespeelde ernst. Oexman & Wuijst kijken alleen maar naar de stapels Gstaad 95-98, dat na de lezing zal worden gepresenteerd. Wuijst speelt met de pen waarmee het boek moet worden gesigneerd. Hij haalt de vulling eruit om te controleren of er wel genoeg inkt in zit.
Mulder vraagt Arnon Grunberg naar voren te komen om zijn lezing te houden. Noem het kinderachtig, flauw of treurig, dit volharden in het geloof dat Van der Jagt een man van vlees en bloed is. Dit spelen van het mystificatie-spel. Een spel dat echter uiterst serieus wordt gespeeld. Vooral door Grunberg, die in zijn doorwrochte lezing met zoveel woorden zegt dat hij Marek van der Jagt is.
Het is een verhaal over waarheid en fictie waarin Grunberg een in Wenen woonachtige man die Marek heet, en die zijn voornaam heeft ontleend aan de Poolse schrijver Marek Hlasko, bij een bezoek aan een psychotherapeut gespecialiseerd in ontoerekeningsvatbaarheid, laat zeggen: 'Waarom zou ik moeten ophouden bij de grenzen van de waarheid?' En: 'Steeds weer, in ieder verhaal, in ieder boek opnieuw, beschrijft Hlasko de ziekte van iemand die zich niet kan losmaken van de rol die hij ooit heeft aangenomen om te overleven.' En: 'Dat betekent voor mij dat ik de overlevingsstrategie die Hlasko voor zichzelf en zijn personages had ontworpen, overnam. Ik moest alleen een personage worden, leven in dienst van het verhaal.'
Goed, Grunberg zei niet: 'Ik ben Marek van der Jagt,' maar de lezing - ach, wat zou Oexman, van Oexman & Wuijst, graag de papieren in zijn bezit hebben waarvan Grunberg de lezing voorlas - is wel degelijk als een bekentenis op te vatten. De echte ontmaskering volgt niet lang na de lezing, en het is Oexman die met het harde bewijs aan komt zetten. Reinjan Mulder wil eerst nog het eerste exemplaar van Gstaad 95-98 aan Marek van der Jagt overhandigen. 'Ik zie hem nog steeds niet,' zegt Mulder met uitgestreken smoel, waarna hij het eerste exemplaar dan maar aan Arnon Grunberg overhandigt. 'Ik geef het aan jou, maar ik weet zeker dat jij hem kent. Zou jij het aan Marek willen geven?' Uitgestreken gezicht nummer twee. 'Dat zal ik doen.' Het is slapstick als in de boeken van Arnon Grunberg. Uitgesmeerde Grunbergiaanse meligheid, zo u wilt.
Want de boeken, die in stapels op een tafel liggen, zijn gesigneerd door Marek van der Jagt. Althans, iemand heeft zijn naam erin gekrabbeld. Oexman komt even later een exemplaar van Gstaad 95-98 laten zien. Hij heeft het boek laten signeren door Arnon Grunberg. De bewijslast is rond. (Overigens laat De Geus weten nog steeds de boeken van Van der Jagt te zullen uitgeven.)
De slapstick-voorstelling gaat zaterdagochtend gewoon verder. Rond elf uur begint onder de titel De Luxemburgse meisjes een wandeling door het Wenen van Marek van der Jagt. We doen de tocht na die Marek in De geschiedenis van mijn kaalheid maakt met de Luxemburgse meisjes Andrea en Milena, aan de hand van het boekje De Luxemburgse meisjes, dat speciaal voor deze reis is vervaardigd.
Oexman & Wuijst verliezen Arnon Grunberg, die ook aan de wandeling meedoet, niet uit het oog. Grunberg moet immers de boekjes signeren. We volgen Reinjan Mulder en Ad van den Kieboom, die namens uitgeverij De Geus de excursieleiders zijn. Het is een merkwaardige stoet die door Wenen trekt. Iedereen weet dat de ballon is doorgeprikt, maar iedereen speelt het spel vrolijk mee. Bizar met een vrolijk randje.
De wandeling begint bij ijssalon Zanoni & Zanoni, op de hoek van de Rotenturmstrasse en de Lugeck, waar Marek de meisjes voor het eerst ontmoet. Van den Kieboom verdwijnt in de gelateria en komt even later naar buiten, een hoorntje met een bolletje citroenijs in zijn handen. Omdat Marek in het boek net zo'n ijsje eet.
Arnon Grunberg krijgt het ijsje in zijn handen geduwd, de ZDF-cameraman filmt de schrijver en zijn ijsje. Grunberg leest het fragment uit Amour fou voor, de Duitse vertaling van De geschiedenis van mijn kaalheid. Het ijsje verdwijnt onderweg in een vuilnisbak. Goed dat Oexman & Wuijst het niet zien. 'Jammer dat ijs smolt, anders had ik het mee naar huis genomen als een relikwie en in een houten doos gestopt,' denkt Marek in het boek over het ijsje dat is beroerd door een van de Luxemburgse meisjes. Maar misschien hebben Oexman of Wuijst thuis een ingelijste krant hangen waar Arnon ooit per ongeluk op is gaan staan. Of staat er in een vitrine een door Grunbergs lippen beroerd champagneglas.
We lopen naar de Wipplinger strasse, op zoek naar het huis waar de familie Van der Jagt woonde. We passeren boekhandel Franz Leo & Comp. Onmiddellijk veroorzaken Oexman & Wuijts een verkeersopstopping. Ze hebben Amour fou in de vitrine zien liggen en staan verlekkerd naar het boek te kijken. Ook anderen worden op het boek gewezen. 'Ik heb het al. Meteen gekocht toen we aankwamen,' zegt Wuijts. We wachten op het vervolg. Ja hoor: 'Arnon heeft het gisteren voor me gesigneerd.'
Even later passeren we, op de Hoher Markt, de winkel van Rudolf Waniek. In de etalage ligt huishoudelijke apparatuur, waaronder natuurlijk de Teigwippe en de onvolprezen Hummergabel. En, zo staat op zo'n reepje plastic waarop je met een lettertang een boodschap kunt drukken, endlich wider da! Die Aufschnittgabel. Het zijn attributen die de familie Van der Jagt ongetwijfeld heeft gebruikt. Al is niet te zien waar de voorwerpen toe dienen.
We passeren in de Wipplingstrasse ook Frieseurbedarf Robert Maurer, waar de vroeg kaal geworden Marek pruiken heeft zien hangen. Er zijn literatuurliefhebbers die hun neus tegen de ramen drukken om de pruiken te bekijken. Op de ruit blijven vettige neusafdrukken achter, net als op de ruiten van de bij het hotel gelegen Ferrari-dealer, waar na een bouwvakkerslunch op zo'n anderhalve meter hoogte een neus afdruk of acht te zien waren, keurig op een rij.
En dan zijn we bij het woonhuis van de familie Van der Jagt. 'De familie is al een tijd geleden verhuisd,' zegt Van den Kieboom. Hij wijst naar een bruine, houten deur. 'Maar dat is de deur waar Marek voortdurend in en uit ging. U kunt eraan voelen, als u wilt.'
Het voelen aan de deur waardoor Marek van der Jagt vaak tevoorschijn kwam, begint. Het is een zeer vreemd gezicht, en de voorbijgangers kijken raar op. Niemand die echter een stukje hout van de deur breekt om het thuis in een potje te doen. Dan gaat plotseling de deur open en komt een dame naar buiten. Iemand vraagt in steenkolenduits of de ze de familie Van der Jagt heeft gekend. Die zijn verhuisd, zegt de dame. Verwarring die geen verwarring kan zijn. Men lacht. We denken dat ze een andere naam heeft verstaan.
Terwijl men nog aan de deur voelt, komt er een dame op leeftijd voorbij. Ze heeft een hondenriem in haar hand. Aan het einde van die riem zit een hondje vast. Een kleine witte hond. De hond loopt langzaam en bots tegen verschillende benen aan. Dan geeft de vrouw een rukje aan de riem en zegt: 'Kom mahl, Speedy!' Bulderend gelach. De vrouw draait zich om en zegt misprijzend: 'Er ist blind!' Een Grunbergiaanse scene.
We staan even later stil bij juwelier Hobmeier, die al sinds 1802 juwelier Zu St. Stephan heet, waar Marek sieraden van zijn moeder verpatst om met de meisjes uit eten te gaan, en lopen verder tot bij bloemenzaak Mattern in de Herrengasse 10. En wat blijkt? Rolf Szlapka, die Marek de bloemen verkocht om indruk te maken op de meisjes, heeft daar nooit gewerkt.
Wuijst leest een stukje uit De geschiedenis van mijn kaalheid voor dat zich rond de winkel afspeelt. Hij wordt ingeleid door Reinjan Mulder, die hem de grootste Grunberg-verzamelaar noemt, in het bezit van meer dan vijfhonderd stuks Grunberginalia. 'Maar ik ben ook zijn bibliograaf!' roept Wuijst verontwaardigd uit. Oexman denkt aan de boeken die Wuijst niet heeft.
We lopen langs Siam in de Krugergasse, het Chinese restaurant waar Marek en de meisjes eten, langs de American Bar in de Doro theergasse, waar ze wat drinken, en beeindigen de tocht bij het beroemde cafe Landtmann aan de Dr. Karl Lueger Ring no. 4, waar Sigmund Freud ook vaak kwam (maakt u zelf het bruggetje met Arnon Grunberg) en waar Marek de meisjes voor het laatst zal zien. Grunberg is er dan al niet meer bij. De Oostenrijkse televisie eist hem op. Het zit erop.
De volgende dag zitten we in de trein terug naar Amsterdam. Arnon Grunberg heeft ons weggebracht naar het station. Als hij iedereen de hand heeft geschud, loopt hij langs de lange trein terug naar de stationshal. Dan is hij verdwenen, vervaagd, opgegaan in de atmosfeer. In de trein vragen we elkaar of het echt was wat we hebben meegemaakt. Opeens vliegt de deur van onze coupe open. Een gemaskerde man verschijnt. We herkennen in de afbeelding op het masker de foto die ooit is gebruikt om Arnon Grunberg niet in verband te brengen met Marek van der Jagt. Het is Oexman. Hij moet heel hard lachen. Pas als Oexman al een tijd is verdwenen, komen we erachter dat er iets vreemds was aan dat masker.
Het was niet gesigneerd.