Het evangelie van Marek van der Jagt; Of waarom Grunberg de AKO-prijs moet winnen
Rob Schouten
'Gstaad 95-98' is een boek vol onsmakelijke passages, vol walgelijke handelingen, gepleegd door halve debielen die zich nergens schuldig over voelen. Toch maakt het boek meer indruk dan alle andere AKO-genomineerden waartussen aankomende vrijdag weer gekozen moet worden. Rob Schouten legt uit waarom het werk van Arnon Grunberg/Marek van der Jagt het polderpeil ontstijgt. Ik stel het me graag voor: de brave Wim Kok, belichaming van Nederlandse burgerzin en fatsoen en dit jaar voorzitter van de AKO-prijs-jury, thuis worstelend met de roman 'Gstaad 95-98' van Marek van der Jagt, een boek vol onsmakelijke passages, asociale obsessies en onaangepast gedrag, precies dat wat je in een polderland niet kunt hebben, zal ik maar zeggen. ,,Ik stak mijn tong dieper in de billen van mevrouw Ceccherelli. Ze rook heerlijk, en ze smaakte nu naar aardappelschillen, sappige aardappelschillen met nog dikke stukken aardappel eraan, zoals de aardappelschillen van de politieke vluchtelingen.' Een schokkende fabel, ik hoor het Wim Kok al eufemistisch uitspreken tijdens de prijsuitreiking, volgende week vrijdag.
Marek van der Jagt en Arnon Grunberg zijn een en dezelfde schrijver, zoveel is na 'wetenschappelijk' onderzoek en de daaropvolgende onthulling van Grunberg zelf wel duidelijk. Maar dat betekent niet dat hun beider werken nu maar op een hoop gegooid moeten worden, ook niet als mocht blijken dat het nu met Van der Jagt, na een oeuvre van twee boeken, is afgelopen. Per slot van rekening kies je niet zonder reden een pseudoniem. Grunberg en Van der Jagt vormen wellicht een tweeling, maar dan wel een twee-eiige.
Een aanzienlijk verschil tussen beide schrijvers lijkt me dat Grunberg de neiging had om zijn autobiografie ten grondslag te leggen aan zijn boeken, terwijl Van der Jagt eerder de pure fictie opzocht. Een aanwijzing daarvoor vinden we in het feit dat in Grunbergs romans en verhalen steeds een joodse jongen of man de hoofdrol speelt, terwijl daar in Van der Jagts werk geen sprake van is.
Een haast vanzelfsprekend gevolg van die autobiografische toets is ook dat Grunbergs boeken meer a la Gerard Reve lijken te ouwehoeren en minder verhaal of plot vertonen, terwijl de Van der Jagt-werken juist streng in elkaar zijn gestoken: heuse romans. Het is ook vast niet toevallig dat in de jongste Grunberg-roman 'De asielzoeker' dat onderscheid is opgeheven: Grunberg en Van der Jagt zijn na de onthulling van Van der Jagts identiteit in elkaar opgegaan, lijkt het. Arnon Grunberg, zoals we de biografische auctor intellectualis van dit hele oeuvre dan toch maar zullen noemen, heeft sinds zijn debuut 'Blauwe maandagen' de Nederlandse literatuur een harde maar interessante dobber bezorgd.
Of je dat nu prettig vind of niet, het valt niet te ontkennen dat zijn schrijven, en de daarin geventileerde ideeen over de wereld, de mens en zijn moraal, volkomen tegendraads zijn, en een heel eind bezijden de ideeen van gemiddelde lezers liggen. Hij weet zo te zien precies wat epater le bourgeois behelst; lezers ontkomen niet aan zijn onthutsende, illusieloze filosofie, als je dat woord ervoor mag gebruiken. Me dunkt dat de wat praatzieke, soms deraillerende verteltrant van de eerste Grunberg-boeken je in dat opzicht meer ruimte laten om nog met de schrik vrij te komen dan de Marek van der Jagt-romans.
In die laatste probeert de schrijver als het ware de uiterste consequentie van zijn denken en opvattingen uit: het zijn mythen over de ontluistering van de mens, zijn parasitaire, opportunistische, totaal bezoedelde wereld. Als het gaat om de vertoning van een mensbeeld, verbleken naast Van der Jagt de andere genomineerde romans van Hella Haasse, Arjan Visser, Mensje van Keulen, Thomas Rosenboom, Dik van der Meulens Multatuli-biografie, tot keurige burgermanswerkjes. Over de kwaliteit zegt dat nog niks, wel over de indruk die het boek maakt. Uit 'Gstaad 95-98' kom je niet onberoerd, en dat is precies de bedoeling van literatuur.
Het verhaal doet in de verte denken aan Patrick Suesskinds befaamde roman 'Het parfum'. Ook hier gaat het over de outcast die zijn eigen onmaatschappelijke moraal ontwikkelt en daar zijn omgeving mee belast. Het leven van het Duitse kamermeisje Mathilde en haar zoon Francois Lepeltier is een schotschrift tegen de waarden van onze westerse, joods-christelijk-humanistische cultuur. Mathilde is een kleptomane, Francois een achterlijke autist met eczeem. Moeder en zoon rekenen zichzelf niet ten onrechte tot de wereld der 'onsmakelijken', en contrasteren wat dat betreft fel met de cleane uitstraling van het schone wintersportoord Gstaad uit de titel. Ze besnuffelen en betasten elkaar, gluren in elkaars geslachtsdelen, Francois likt de urine van zijn moeder op. Er is niet veel fantasie voor nodig om te zien dat Van der Jagt zijn hoofdpersonen in feite als beesten afschildert. De moraal die ze erop na houden klinkt niettemin vertrouwd: 'Zo goed was deze wereld dat iedereen zijn plaats had. Er was orde in de chaos.' Op eenzelfde manier wordt het bijbelse begrip 'ontferming' hier gebruikt voor de geslachtsdaad, de parenden ontfermen zich over elkaar. Ook het begrip 'noodzakelijke zonde' dat Francois gemunt heeft voor sommige van zijn verplichtingen, laat zien dat goed en slecht hier geen exclusieve categorieen zijn.
Wat de schrijver daarmee onder meer demonstreert is dat moraal maar een kwestie van woorden is; hetzelfde idioom past net zozeer op ons beschaafd geacht gedrag als op het dierlijk gedrag. Zo hoeven perverse seksualiteit en christelijke ontferming niet wezenlijk van elkaar te verschillen. Evenzo zijn haat en liefde inwisselbaar. Dat blijkt bijvoorbeeld als Francois het onschuldige meisje Olga doodt. De moord wordt beslist niet als een gruweldaad beschreven want dood, pijn en smerigheid tellen niet in zijn 'voortreffelijke' wereld, immers ze richten geen psychische schade aan.
De wereld in 'Gstaad 95-98' is er dus eentje zonder schuldgevoelens en dat maakt het heel ingewikkeld. De personages doen dingen die in onze wereld vol strekt taboe zijn, maar ze laten zich niet gezeggen of beschaven. Soms is het alsof je in de zonderlinge ziel van een Pieter Baan-psychopaat kijkt, die niet voelt wat goed of fout is. Er zijn in de literaire geschiedenis meer auteurs geweest die het morele dilemma zo scherp hebben gesteld. Ik denk nu, behalve aan schrijvers als De Sade en Dostojevski, vooral aan Andre Gide, zelf worstelend met protes tantisme en zijn homoseksualiteit, die in 'De kelders van het Vaticaan' de acte gratuit, de immorele daad opvoerde: iemand duwt een andere passagier zonder reden uit de trein, om te kijken hoe het voelt. Sommige lezers vonden deze onbecommentarieerde, door geen schrijversvingertje veroordeelde daad, weerzinwekkend, zonder te zien dat op die manier juist de kern van het menselijk gedrag ter discussie werd gesteld. Ook romans als 'De Elzenkoning' van Michel Tournier, 'Elementaire deeltjes' van Michel Houellebecq of op een ietwat ander vlak, 'American Psycho' van Brett Easton Ellis, voeren de lezer zonder verzachtende omstandigheden door het rijk van het vermeende kwaad.
Het is dus zeker niet helemaal nieuw en uniek wat Van der Jagt doet, al is het wel vooral een buitenlandse traditie en maakt Van der Jagt mede daardoor een nogal on-Nederlandse indruk. Het echt bijzondere is echter dat hij in zijn verdoemde en verloederde wereld op zoek gaat naar de paradijselijke kanten: hij zet de publiekelijk aanvaarde moraal op z'n kop en toont ons genadeloos maar vooral ook begripvol de gevolgen van het tegendeel. Daardoor maakt zijn tocht door het riool zoveel meer indruk dan die van generatiegenoten als Herman Brusselmans of Ronald Giphart; er zit bij hem een samenhangende gedachte achter, een visie: de heersende moraal is een schijnvertoning.
Waar Grunbergs obsessie voor de onderkant, de verloedering en de haat van de wereld precies vandaan komt, is moeilijk te zeggen. Maar het lijkt onmiskenbaar dat in een of andere vorm de erfenis van Auschwitz, waar Grunberg als jongen in een joods gezin voortdurend mee geconfronteerd zal zijn, een belangrijke rol speelt in zijn gedachtegoed. Je zou kunnen zeggen dat hij beproeft hoe het is als de archimedische punten van de beschaving zijn weggeslagen. ,,Als alles erop wijst dat de bedenker en regisseur van deze poppenkast een sadist is, zou het ons niet moeten verbazen dat hij sadisten in de hoofd- en bijrollen heeft gezet, en zelfs voor de figuranten sadisten heeft uitgezocht'', schrijft Grunberg in 'De mensheid zij geprezen', zijn reactie op Erasmus' humanistische evergreen 'De lof der zotheid'. Het is bijna onmogelijk daarin niet een verwijzing te lezen naar genocide en Holocaust.
De verdediger der mensheid zegt: ,,Ja, mijn client heeft weleens een mislukte oogst mensen gekapt, maar alleen om het onaangetaste deel van de oogst te beschermen tegen besmetting.'' Een pleidooi voor eugenetica? Grunberg neemt in 'De Mensheid zij geprezen', dat een soort programmaboekje bij al zijn romans is, maar vooral ook bij 'Gstaad 95-98', dat er direct na werd geschreven, een vol strekt opportunistisch, machiavellistisch standpunt in, dat zich keert tegen medemenselijkheid, democratie en idealisme, zeg maar de normen en waarden van de gangbare wereld. De helden van zijn opstel zijn niet de Nobelprijswinnaars voor de vrede maar de immorele protagonisten uit Choderlos' 'Les liaisons dangereuses' en Stanley Kubricks 'A Clockwork Orange'. En zo zijn de helden van 'Gstaad 95-98' vieze, parasitaire paria's met hun eigen, omgekeerde evangelie.
Arnon Grunberg kreeg de AKO-prijs al eens, in 2000 voor zijn roman 'Fantoompijn'. Bij die gelegenheid schreef de jury zoetsappig dat het ging om 'Een prachtige ontroerende, zeer geestige en ten slotte ook tragische roman'. Alsof het een vol strekt doorsneeboek was, ben je geneigd te denken. Hoog tijd om die prijs nu maar eens aan Marek van der Jagt te geven voor een onfatsoenlijke, amorele en ten slotte vooral confronterende roman. Zo'n twee-eiige schrijver verdient niet minder.