Arnon Grunberg
NRC Handelsblad,
2012-05-25
2012-05-25, NRC Handelsblad

Wegkijken is de wet


Arjen Fortuin

Een tijd denk je dat de ambitie van Arnon Grunbergs nieuwe roman niet verder reikt dan de vakantiekoffer. Tot je een glimp van de bunker te zien krijgt.

Verwarring in Bagdad. ‘U bent de architect’, vraagt een van zijn beveiligers aan Samarendra Ambani. Nee, corrigeert de hoofdpersoon (held is het woord niet) van De man zonder ziekte. ‘Niet dé architect. Eén architect.’

Samarendra, die zijn naam aan zijn Indiase vader dankt, is een ambitieuze Zwitserse architect, die een van de drie finalisten meent te zijn in de strijd om het ontwerp van een nieuw operagebouw in Bagdad. Opdrachtgever is het World Wide Design Consortium, waar een zekere Hamid Shakir Mahmoud de touwtjes in handen heeft: een rijke balling die iets wil teruggeven aan zijn vaderland: ‘Als wij Puccini naar Bagdad hebben gebracht, weten we zeker dat het nieuwe Midden-Oosten meer is dan een droom.’

Samarendra verwacht een mooie ontvangst in Bagdad: ‘Voor zover hij uit de krant had begrepen was het ergste daar nu wel achter de rug.’ Hij is vervuld van idealen, die overigens volledig architectonisch van aard zijn: ‘moeiteloos verplaatste hij zich in al zijn opdrachtgevers’. Hij leeft voor zijn ontwerpen en voor de verzorging van zijn gehandicapte zuster Aida. Zijn vriendin Nina komt op de derde plaats, soms denkt hij dat hij niet genoeg van haar houdt: ‘Zoals een sjaal zoek is, zo is Sams hartstocht soms zoek.’

Zo veel naïeve, conformistische karakterloosheid – dat moet worden bestraft, zeker in een boek van Arnon Grunberg. Samarendra Ambani ontkomt niet: hij krijgt ongenadig hard op zijn donder. Het begint met hagedissen op zijn kamer in Bagdad, en internet dat niet werkt. Lawaai in het belendende vertrek. Dan blijken zijn kleren uit zijn koffer gestolen en heeft Sam, hygiënisch als een echte Zwitser, geen andere keus dan zich te hullen in de smoezelige outfit van een Irakees.

Het is niet zijn laatste gedaanteverwisseling: Grunberg sleept hem zonder omhaal de wereld van Kafka binnen. Iemand moet Samarendra belasterd hebben, want hij wordt gevangengenomen zonder dat hij weet wat hij heeft misdaan. Niet veel later ligt hij naakt in een cel, zijn handen op de rug gebonden, hulpeloos als een insect. Soms kan hij met zijn mond wat van de voor hem op de grond gegooide erwten oplikken. Precies zoals Gregor Samsa moest eten nadat hij in Die Verwandlung in een reusachtig ongedierte was veranderd. Met Samsa heeft Ambani ook een zekere traagheid van begrip gemeen. Zoals Samsa na zijn noodlottige metamorfose vooral bezorgd was over welke trein naar zijn werk hij nog kon halen, blijft Sam zich merkwaardig lang vragen stellen over de kwaliteit van het openbaar vervoer in Irak, met het oog op zijn terugkeer. Intussen verzamelen zijn bewakers zich op gezette tijden om hem heen en plassen ze hem onder.

Vorige zomer vertelde Arnon Grunberg in een interview met deze krant dat hij werkte aan een novelle, maar uiteindelijk staat er gewoon ‘roman’ op het titelblad van De man zonder ziekte. Een kortschrijver is Grunberg nooit geweest. Dat leek ook lang de voornaamste zwakte van zijn schrijverschap. Aan elk boek zaten wel wat rafelrandjes, stukken de je geduld op de proef stelden. Het zoveelste hoerenbezoek in Blauwe maandagen, weer een zielloos gesprek in Figuranten, de eindeloze tocht door Namibië in Tirza – Grunberg neigt naar een oeverloosheid in zich waar je je soms doorheen moet werken.

Maar een schrijver wordt ouder en ervarener en zijn techniek wordt steeds volmaakter. Hij laat beter zien waar het hem met zijn werk om te doen is, weet wat zijn lezers wel en niet begrijpen, schrapt overbodige uitweidingen, hoe geestig ze misschien ook zijn. En zo nadert hij de perfectie, die van de weeromstuit voorspelbaar kan worden. Op Huid en haar, Grunbergs vorige roman, was eigenlijk niets aan te merken – of het moest precies dat zijn: dat er niets op aan te merken viel.

Iets dergelijks lijkt in eerste instantie in versterkte vorm voor De man zonder ziekte te gelden: hier ligt een in alle facetten voorbeeldige novelle. Snel, compact, geestig en razend spannend. Een mooie literaire toevoeging aan de Maand van het Spannende Boek, een leuke attentie van de sterauteur voor zijn jubilerende uitgeverij (Nijgh & Van Ditmar viert over twee weken het 175-jarig bestaan). De schrijver laat zien wat hij kan: van akelige scènes in Bagdad tot de onthechtheid van Samarendra (ja, hij ontkomt) als hij getraumatiseerd en met een scheve neus, terugkeert naar Zwitserland. Daar is alles hetzelfde en toch ook veranderd. Zo vraagt hij aan zijn wat tuttige vriendin Nina of ze in de douche over zijn hoofd wil plassen. Wat zij met steeds meer genoegen doet. Haar architect noemt ze voortaan ‘mijn slakje’ – een wezen dat beter in zijn huisje kan blijven.

Dat laatste doet Samarendra niet. Bagdad was slechts het begin; Sam wordt gevraagd een bibliotheek te bouwen in Dubai, voor alle boeken van de wereld. En, o ja, er moet een bunker onder. Nu niet in opdracht van een World Wide Design Consortium maar van de Dubai Engeneering Authority. Eenmaal in Dubai krijgt Sam, die veel werk maakt van de bibliotheek, de stellige indruk dat de interesse van zijn opdrachtgevers vooral uitgaat naar de bunker.

De parallellie tussen de twee bezoeken aan het Midden-Oosten is zo evident dat er voor de lezer maar twee mogelijkheden overblijven: Dubai wordt de reis die voor Sam alles goed zal maken, of het wordt zijn ondergang. Zonder de hele afloop aan de grote klok te hangen: bij aankomst treft hij een veelheid aan kleine kakkerlakken aan in zijn kamer.

Die terugkerende motieven vestigen de aandacht op de beheersing van de vakman Grunberg. Hier is een schrijver aan het werk die alle touwtjes strak in handen heeft – of om in de beeldspraak van de roman te blijven: een architect die zijn ontwerp tot in de kleinste hoekjes kent. Net als Samarendra Ambani, die op een verloren moment in Bagdad besluit een van de herentoiletten in het ontwerp van zijn operagebouw te verplaatsen. Heel knap, het gedrag van een professional, van een workaholic ook. Maar de zwakte van Ambani is juist wat hij zelf ‘liefdeloosheid’ noemt: niet alleen de hartstocht voor zijn vriendin is een sjaal die soms zoek is, ook die voor zijn werk. ‘Hij kon de schoonheid van een constructie zien, de genialiteit van een ontwerp, maar de gebruikers zijn altijd abstract gebleven.’

Zo is De man zonder ziekte en roman waarvan je het knap vindt dat Grunberg in staat was hem te schrijven, maar waarvan je je lang afvraagt waarom Grunberg hem heeft willen schrijven. Reikte zijn ambitie werkelijk niet verder dan de vakantiekoffer?

Die verwarring duurt tot een paar bladzijden voor het einde. Dan maakt hij plaats voor een heel andere, betere verwarring. Want uit een paar zinnetjes valt op te maken dat er méér aan de hand is met Sam. Je herleest, bladert terug, gaat heen en weer en treft een spoor van terloopse aanwijzingen aan die het boek een nieuwe laag geven.

De man zonder ziekte blijkt precies zo in elkaar te zitten als het gebouw dat Sam in Dubai moet maken: boven een schitterende bibliotheek vol ornamenten en aardigheden (de piekfijne novelle) met daaronder een bunker. En het gaat om de bunker. Daar bevindt zich het ware verhaal van Sam, waarin zijn onschuld ineens niet meer vanzelfsprekend is. Vooral zie je daar het werkelijke thema van de roman, die uiteindelijk draait om wat we zien en wat we niet zien. Preciezer: wanneer we kijken en wanneer we wegkijken.

Daarom gaat het het wanneer Samarendra Ambani, wel het lawaai hoort in de kamer naast de zijne, maar niet ontdekt wat de reden is (kijken en wegkijken). Wanneer hij wel constateert dat men hem voor ‘de architect’ houdt en niet voor ‘een architect’, maar zich niet realiseert hoe onheilspellend dat verschil is (kijken en wegkijken). Wanneer hij wel zijn paspoort afgeeft, maar niet oplet of hij het terugkrijgt (kijken en wegkijken). En in de problemen komt.

Om kijken en wegkijken gaat het ook in een episode uit de werkelijkheid die een rol speelt in het boek: de dood van Mahmoud al Mahbou, een Hamasstrijder die twee jaar geleden in Dubai werd vermoord. Mahbou werd in zijn hotel gevolgd door een vijftiental agenten van de Mossad, die verkleed waren als toerist of tennisspeler. Hij zag het gevaar, of had het kunnen zien, maar keek op het beslissende moment weg. En stierf.

Het geldt ook voor de politieke realiteit achter De man zonder ziekte: die van het Midden-Oosten. Waar een westerling als Sam in Bagdad denkt ‘dat het ergste nu wel achter de rug is’ (kijken en wegkijken). Waar de Europeaan meent dat het in het kapitaalparadijs Dubai wel pluis is (kijken en wegkijken). Waar wordt gemarteld in naam van de democratie (kijken en wegkijken). Waar het Rode Kruis aan een naakte, vastgebonden gevangene de vraag stelt ‘Bent u goed behandeld?’ (kijken en wegkijken).

En wegkijken is de techniek die Grunberg in het hele verhaal hanteert. Hij laat de lezer zien wat er met Sam gebeurt, maar op de beslissende momenten verzwijgt hij een gebeurtenis of de gevolgen van een ontmoeting. Je hoort het lawaai in de kamer naast die van Sam, maar ver voordat je weet wat er aan de hand is, kijkt de schrijver alweer weg.

Daarmee is De man zonder ziekte het spiegelbeeld van Grunbergs vorige ‘oorlogsroman’, Onze oom (2008). In dat boek probeerde hij juist zo dicht mogelijk bij de waarheid van oorlog en geweld te komen, documentair schrijvend, waardoor het in literair opzicht een van zijn minst opwindende romans werd. Nu brengt hij je opnieuw vlakbij de waarheid, maar op het beslissende moment laat hij je de andere kant op kijken – met als resultaat een verbluffende roman die zich maar blijft verdiepen, lang nadat je hem hebt dichtgeslagen.

Het is ook het tegendeel van het dagelijks werk van Grunberg, zijn vaak confronterende column in de Volkskrant. Daarin liet hij in de tijd waarin hij aan dit boek werkte, af en toe de naam Kafka vallen. Onder meer toen hij in een stukje over het proces-Wilders wees op het verhaal ‘Voor de wet’. In dat verhaal van twee pagina’s gaat een plattelander op weg om toegelaten te worden tot de wet. Er is een poortwachter. Jarenlang smeekt de man om binnen te mogen of om een glimp op te vangen van wat zich achter de poort bevindt. Het lukt hem niet; hij sterftvoor de poort zonder toegang tot de wet te hebben gekregen. Zijn laatste vraag aan de poortwachter is waarom er nooit andere mensen zijn geweest die bij de poort hebben gevraagd binnen te mogen. De poortwachter antwoordt de stervende man: ‘Deze ingang was alleen voor jou bestemd. Ik ga hem nu dichtdoen.’

De moraal van ‘Voor de wet’ is die waar ook Josef K. in Het Proces mee wordt geconfronteerd en die waardoor Samarendra Ambani wordt getroffen: een blik op de wet is ons niet vergund, uiteindelijk gaat het om wat er met ons gebeurt als we aan de poort staan. Of, zoals het gaat in de literatuur: we kunnen alleen maar proberen in de buurt te komen: kijken, wegkijken en hopen dat ons iets begint te dagen.