Arnon Grunberg
De Standaard,
2012-05-25
2012-05-25, De Standaard

De man zonder ziekte


Marc Kloostermans

Arnon Grunberg is terug, met een strakke roman over een god in de gevangenis.
In De man zonder ziekte, de nieuwe roman van Arnon Grunberg, reist een Zwitserse architect met Indiase roots naar Bagdad, waar hij misschien een operagebouw mag neerzetten. Een geweldige carrièrekans: Frank Lloyd Wright heeft in de jaren 50 al eens een operagebouw ontworpen voor Irak, maar dat is nooit gebouwd.

Geen vijftig bladzijden later zit Sam in een cel, verdacht van spionage.

De man zonder ziekte is, in tegenstelling tot zijn wijdlopige en al te routineuze voorganger Huid en haar, een strak verteld verhaal, mét thrilleraspecten. Het zou onvergeeflijk zijn veel over de plot vrij te geven, dus dat doen we niet. In plaats daarvan laten we een paar stellingen los op dit boek.

Stelling 1: knap van Grunberg hoe hij onze westerse arrogantie aankaart.

Op een oppervlakkig niveau heeft dit boek een politieke boodschap. Sam heeft wel wat van de Amerikanen en hun Europese bondgenoten, die met grote woorden en een flinke portie arrogantie de chaos te lijf gaan en andere landen binnenvallen.

Wij schermen met ‘democratie', Sam met ‘genereuze architectuur'.

In Bagdad wordt de architect geconfronteerd met gebouwen als betonblokken, die de impact van explosies moeten verkleinen, maar Sam denkt alleen aan hun vormgeving: ‘Sam vraagt zich af of er niet een esthetisch meer bevredigende oplossing te bedenken zou zijn. De kijker wil ook wat, de passant, hij wil meer dan dat zijn leven wordt gered.'

Onzin natuurlijk: alleen wie opgegroeid is in een welvarende democratie kan zijn kwetsbaarheid zo onnadenkend wegwuiven.

Onzin in de overtreffende trap is het dat Sam in een stad vól muren een operagebouw wil neerzetten dat open en transparant is. ‘De architect beïnvloedt de identiteit van de gebruikers van zijn gebouwen', meent Sam. Een loepzuiver geval van hybris: het is juist hijzelf, die al gauw een nieuwe identiteit opgelegd krijgt.

Stelling 2:

Types zoals Grunbergs personages bestaan toch helemaal niet?

Het is inderdaad onwaarschijnlijk dat er veel mensen rondlopen zoals Sams vriendin Nina, die de hygiëne zo ver drijft dat ze het ‘geslachtsdeel' van haar vriend pas in de mond neemt nadat ze dat heeft afgeveegd met ‘een vochtig billendoekje'. Na zijn traumatische belevenissen in Irak belooft ze Sam te helpen bij de verwerking, onder het motto: ‘een beetje Irak' in eigen huis. Veel zwarte humor in dit boek.

Niettemin, juist met deze kleurrijke poppetjes kan Grunberg onaangename waarheden aansnijden. Zoals, bijvoorbeeld, dat raciale identiteit voorrang heeft op alles. In Dubai krijgt Sam de raad zichzelf standaard voor te stellen als ‘de architect', omdat men hem anders voor een van de emigranten-arbeiders zal houden. Sam kan eindeloos herhalen dat hij Zwitser is, zijn huidskleur is een veel sterkere identiteit.

In zekere zin is zijn zwakke identiteit Sams achilleshiel. Hij is pater familias geworden, ‘tegen wil en dank', omdat zijn vader stierf. Hij is het kind ‘zonder ziekte', omdat zijn zus wél een ernstige ziekte heeft. Dat maakt hem het negatief van andere mensen; alles wat hij heeft, is een soort ‘restidentiteit'. En dat maakt hem ideaal om te spioneren... of om voor een spion te worden aangezien.

Stelling 3: Alleen een globetrotterals Grunberg had deze roman kunnen schrijven.

Grunberg heeft uitstekende reisreportages geschreven vanuit oorlogsgebieden als Irak en Afghanistan, maar dat weegt niet echt door in deze roman. Tegenwoordig kan immers eender wie op een wip couleur locale bij elkaar googelen. Bovendien speelt het merendeel van dit verhaal zich in cellen af. Het boek sluit aan bij grote literaire teksten over identiteitscrisissen in gevangenschap. Harry Mulisch deed het Grunberg voor in zijn novelle Tussen hamer en aambeeld (1952). Ook W.F. Hermans' De donkere kamer van Damocles (1958) is een onvermijdelijke referentie. Zelfs kun je De man zonder ziekte verbinden met F. Dostojevski's ‘Groot-Inquisiteur', het beroemde fragment uit De gebroeders Karamazov (1880).

In Dostojevski's tekst belandt God zelve in een cel, om daar een alternatieve versie van Zijn feiten te horen te krijgen. En waarom zou Grunbergs ‘man zonder ziekte' niet God kunnen zijn?

Het is zijn overtuiging dat een architect ‘de grote, anonieme beïnvloeder van andermans geluk' is – een mogelijke definitie van God. Het is Sam die besluit dat zijn zus, koste wat het kost, moet leven, ook al is haar bestaan ellendig en wil ze zelf dood; leven of dood is zíjn beslissing. In de eerste helft van de roman wordt Sam door de Irakezen trouwens aangesproken als ‘de architect'. Hoe vaak hij ook benadrukt dat hij maar ‘een' architect is – er zijn nog andere gegadigden voor het ontwerp van het operagebouw – hij raakt niet van dat lidwoord ‘de' af. In een boek vol monotheïstische gelovigen is zoiets geen zinloos detail.

Grote namen, ja, maar waarom niet? Grunberg bedrijft hier grote literatuur met achteloze klasse: zijn boek verdient het om in dit rijtje te staan.

DE AUTEUR: Nederlands columnist en schrijver van ‘Blauwe maandagen', ‘Fantoompijn' en ‘Tirza'.

HET BOEK: Zwitsers architect wil een opera bouwen in Bagdad, en belandt in de gevangenis.

ONS OORDEEL: Grunberg is in grote doen.