Arnon Grunberg
De Morgen,
2012-06-02
2012-06-02, De Morgen

Kafka in het Midden-Oosten


Dirk Leyman

In 'De man zonder ziekte' laat Arnon Grunberg zijn weke hoofdpersonage spartelen als een vis op het droge. Een Zwitserse architect belandt in de fuik van het Midden-Oosten. Kafka is nooit ver weg.

Arnon Grunberg is een man van paradoxen. Zijn oeuvre staat stijf van de dubbelzinnigheid. Het is een van zijn handelsmerken dat hij de lezer voortdurend op het verkeerde been zet, uitdaagt en verwart. Eenduidigheid is nimmer aan hem besteed, hoe helder en scherp hij ook mag formuleren. Die tegenstrijdigheden injecteert hij gretig bij al zijn personages, die hij vervolgens de duimschroeven aandraait, vaak tot ze spartelen voor hun leven. Het zijn mannen die soms kleine maar fatale vergissingen maken en vastzitten in een eigen logica, behept als ze zijn met een missie waar ze geen duimbreed van willen afwijken. Telkens weer verliezen ze finaal compleet de controle. In zijn nieuwe roman De man zonder ziekte stoeit Grunberg opnieuw met zo'n specimen. Hoofdpersonage van deze rigide vertelde roman is Samarendra Ambani, een Zwitserse architect van Indiase afkomst. Waarom gaat hij als 'de man zonder ziekte' door het leven? Omdat zijn vijf jaar jongere zusje Aida een bijzonder zeldzame spierziekte heeft. Want: "Hij heeft geen rolstoel nodig, geen permanente verzorging, hij is heer en meester over zijn eigen lichaam." Zijn identiteit wordt bepaald door zijn gezondheid.

Billendoekje

Zijn vader, die Zwitserland ooit als het volmaakte land beschouwde, is bij een gevaarlijke afdaling om het leven gekomen. Dat zorgt bij Sam voor een verantwoordelijkheidsgevoel, het lijkt alsof hij zijn hele leven oefende om dat "grote verdriet te doorstaan". De manier waarop hij zijn vriendin Nina rekruteert is al even mechanisch. Dat ze "zeer hygiënisch" is, mag een ernstig pluspunt heten. Voor ze Sams geslachtsdeel in haar mond neemt, veegt ze het telkens af met 'een vochtig billendoekje'. Hijzelf noemt zich niet meer Samarendra maar Sam, om zijn exotische afkomst toch enigszins weg te masseren en zijn architectendromen voluit te kunnen najagen. Die nemen een hoge vlucht nadat hij als een van de drie kandidaten wordt geselecteerd om een nieuw operagebouw in de Iraakse hoofdstad Bagdad te bouwen. "Genereuze architectuur", daar gaat het hem om. "Dit land moet nog fris worden. Daar zal hij met zijn operagebouw aan bijdragen. Schoonheid is ook frisheid." Opdrachtgever is de schimmige Hamid Shakir Mahmoud, zogezegd de directeur van het World Wide Design Consortium. Sam reist af en belandt daar - in al zijn naïviteit - vrijwel onmiddellijk in een fuik. De lieden die instaan voor zijn veiligheid ontnemen hem kledij, paspoort én waardigheid. De unheimische, enerverende atmosfeer is een kolfje naar de hand van oorlogsgebiedenreiziger Grunberg, die de morbide en tegelijk droogkomische dialogen in het rond laat spatten. Sam blijft intussen maar vijlen aan zijn opera-ontwerp, tegen beter weten in.

Blindelings in de val

Hij is een man met een diffuse identiteit én met oogkleppen. Wij, oplettende lezers, zien meteen dat Sam blindelings in de val zal lopen. Hijzelf is zowat de laatste die het door heeft, ook omdat hij vermoedt dat zijn neutraal Zwitsers paspoort hem een vrijgeleide zal geven. Maar hij komt wel degelijk als vermeende spion in een martelcel terecht, waar zijn bewakers over hem urineren en zijn neus breken. Onrechtvaardig, jazeker, maar ook pretty close, in zo'n typische Grunbergparadox: "De Irakezen die dachten dat hij een spion was, waren intiem met hem, intiemer dan Nina ooit met hem is geweest." Is het nét daarom dat zij later thuis over hem moet plassen onder de douche? De rondedans tussen dader en slachtoffer, ook dat is bekende Grunbergkost. Op het nippertje kan Sam ontkomen en terug in de veilige schoot van Zwitserland resideren. Was hij niet gewoon "het slachtoffer van een uit de hand gelopen grap"? Wraak of woede voelt hij niet. Wanneer hij een nieuwe opdracht vanuit het Midden-Oosten ontvangt, ditmaal om de Nationale Bibliotheek in Dubai te bouwen (mét bunker, een belangrijk detail) aarzelt hij nauwelijks, ondanks de doorstane beproevingen. Alle boeken van de wereld zullen er een onderkomen vinden. Maar wederom neemt Grunberg zijn weke held in de tang, ditmaal zonder respijt. Het zou unfair zijn te vertellen hoe dat precies gebeurt, al is het ook niet helemaal onvoorspelbaar. Feit is dat hij de moord op Hamas-topman Mahmoud al-Mabhouh door de Israëlische Mossad in de schoenen krijgt geschoven. Kampten Grunbergs vroegere romans soms met een zekere wijdlopigheid (Onze oom en De Joodse Messias maakten er bijna slagzij door), in De man zonder ziekte heeft Grunberg zijn les geleerd. Losse eindjes zijn wijselijk gesneuveld, wie weet door de ingreep van een strenge eindredacteur. Al was dit boek natuurlijk wél eerst als een novelle aangekondigd. De zinnen lijken nu nog puntiger en de dialogen nog uitgebeender. Vooral aan de buslading achteloos rondgestrooide aforismen snijd je je als aan een scheermes: "De afwezigheid van ziekte was geen zegen, maar een verborgen gebrek." En altijd weer die hygiëne: "Beschaving begint met het controleren van het eigen lichaam." In zekere zin is deze roman ook een remake van Franz Kafka's Het proces én Voor de wet: de manier waarop Samarendra in een wespennest verstrikt raakt én zelfs uiteindelijk gelooft in zijn eigen noodlot, neemt tergende proporties aan. Ook W.F. Hermans' De donkere kamer van Damocles loert om de hoek. Hoe vaak wordt Grunbergs zwartgallige mensbeeld trouwens niet met dat van Hermans vergeleken? Sam is in dit boek waarlijk "door gevaarlijke gekken omringd", meestal godsdienstfanaten van allerlei slag. Tegelijk is De man zonder ziekte een Grunberg volgens het boekje, een haast logische verderzetting van zijn oeuvre, weliswaar op vele dubbelzinnige niveaus te lezen. Veilig zijn we nergens, hoop is een vruchteloze attitude en rechtvaardigheid een waanidee. Grunberg snijdt in dit boek zowel in het westerse vlees als in dat van de Arabische wereld en blijft tal van hooggestemde principes met mierenijver op de schroothoop vegen. Met een sardonische glimlach, dat spreekt vanzelf.