Arnon Grunberg
Boek,
2012-06-01
2012-06-01, Boek

Familie van overlevers


Maarten Dessing

De kracht van een architect is zijn talent minus zijn naïviteit. De beroemde architect Max Fehmer heeft zijn theorie in een formule gevat: k = t – n. De Zwitser is een nietsontziende bouwkunstenaar vol branie en bravoure van het type Rem Koolhaas. ‘De architect moet de mensen niet verbeteren,’ beweert hij apodictisch, ‘hij moet ze bij de hand nemen en leiden.’ Zijn boeken dragen titels als Architecture in the Era of Faust. En aan zijn eigen ontwerpen is alles ondergeschikt. Persoonlijk: dat zijn dochter met hem heeft gebroken, laat hem koud. Maar vooral zakelijk: ‘Eerst de vorm, dan de functie’, is een andere uitspraak van hem.
Saramendra Ambani, de hoofdpersoon van Arnon Grunbergs negende roman De man zonder ziekte, is een groot bewonder van Fehmer, bij wie hij ooit stage heeft gelopen. Maar zijn kracht heeft de talentvolle jonge architect van Indiase afkomst allerminst door een surplus aan naïviteit. Uit drang zich van Fehmer te onderscheiden, wiens ontwerpen hij menselijker wil maken, en uit ambitie reist hij zonder veel kennis van zaken af naar Irak. Hij is een van de drie finalisten in de ontwerpwedstrijd voor een opera in Bagdad, uitgeschreven door de schimmige World Wide Design Consortium waarnaar hij nauwelijks onderzoek doet.
Natuurlijk loopt dat fout af. Met veel gevoel voor de onveiligheid en chaos in Irak, maar ook de onverwachte humor daarvan, beschrijft Grunberg hoe Sam – zoals hij meestal wordt genoemd – zichzelf in de nesten werkt. Hij wordt ontvoerd door mannen die wraak nemen op wat de Amerikanen hen aandeden: ze urineren collectief over hem heen. Sams enige verdediging is de waarheid die in deze context hopeloos onnozel overkomt. Hij is Zwitser, herhaalt hij keer op keer, hij is neutraal. Hij is architect – alsof dat het toppunt van neutraliteit is. ‘Wij dienen de schoonheid en het gebruiksgemak. Met politiek hebben we niets te maken.’ Deze naïviteit is Sams gebrek aan ziekte. Hij is de man zonder karakter die niets liever doet dan zich aanpassen aan zijn omgeving. Dan meebuigen met de wensen van de mensen om zich heen. Hij is behaagziek, verwijt zijn vriendin hem daarom: hij wil alleen maar plezieren, het interesseert hem niet wat zij doet. Maar Sam gelooft juist in de waarde van plezieren. Als iedereen zoals hij in de eerste plaats beschaafd is en de ander volledig de ruimte geeft, ontstaat er vanzelf een ordelijke, vredige maatschappij. Daarom wil hij koste wat het kost zijn zus genezen van haar progressieve spierziekte: opdat ook zij in de samenleving kan meedraaien zoals hij.
De nieuwe Grunberg is zo gemakkelijk te lezen als politieke allegorie – zeker door de traditioneel onrealistische toon van Grunberg waardoor personages eerder karikaturen dan mensen van vlees en bloed zijn. Saramendra Ambani is ondanks zijn Indische uiterlijk, waardoor iedereen in Zwitserland en het Midden-Oosten hem als minderwaardig beschouwt, een prototype Westerling. Als het Westen met zijn gewenning aan veiligheid, de zekerheid van de rechtstaat en iedere dag genoeg te eten, zich in het Midden-Oosten begeeft, loopt het hopeloos vast. Zie de enorme chaos die de Amerikaanse inval in Irak en Afghanistan heeft veroorzaakt.
Sam loopt als Westerling zelfs twee keer in dezelfde val. Als hij terug uit Irak is, krijgt zijn bureau via Fehmer de opdracht om een bibliotheek in Dubai te bouwen. Met daaronder een bunker, waarover Sam een geheimhoudingsverklaring moet tekenen. Waar die bunker voor dient, vraagt hij zich niet af, maar als hij de in zijn ogen onschuldige fout begaat sterke drank te vervoeren, komt hij daar al snel achter. Hij wordt in een soortgelijke bunker opgesloten. Martelen zoals in Irak doen ze in de Emiraten niet. Maar de schijn van rechtszekerheid, met een advocaat en de mogelijkheid tot hoger beroep, maakt zijn lot alleen maar schrijnender.
Wat vooral opvalt als je na 220 pagina’s het tragische slot bereikt, is de vaste hand waarmee Grunberg zijn lezers hiernaartoe heeft geleid. Waar zijn dikke romans uitwaaieren over een veelheid aan personages, met name zijn vorige roman Huid en Haar (2010), ligt het perspectief exclusief bij Sam. Ook ontbreken de dwangmatige herhalingen. Evenmin mikt hij al te opzichtig op de lach – met sterke aforismen of groteske situaties. Waar dat wel gebeurt, heeft dat een functie: zo verwijst het samen douchen met zijn ernstig zieke zus, vooruit naar de manier waarop hij zijn Irakees trauma verwerkt.
In Onze oom (2008) toonde Grunberg zich ook al van zijn meest serieuze kant, maar dat was een dikke, richtingloze en daarom bij vlagen saaie roman. Dat kan je van het geestige en doordachte De man zonder ziekte, dat soms de spanning van een thriller heeft, allerminst zeggen.