Arnon Grunberg
HP / De Tijd,
2018-08-28
2018-08-28, HP / De Tijd

Het verleden als strop


Thomas van den Bergh


Goede mannen van Arnon Grunberg onderzoekt de (on)mogelijkheid van de mens om zich aan zijn eigen geschiedenis te ontworstelen. Je kunt er ook een verkapt commentaar in lezen op de omgang met ‘nieuwkomers’.

Wie Arnon Grunberg volgt in zijn columns en reportages, kan min of meer voorspellen waar zijn volgende roman over zal gaan. Alles is immers romanmateriaal voor deze schrijver. In zijn Voetnoten voor de Volkskrant schreef hij de laatste jaren onder meer hoe hij 24 uur bij de brandweer in Heerlen had meegelopen. Ook zat hij enige tijd in een Limburgs klooster. Het verbaast dus niet dat Grunbergs nieuwste roman, Goede mannen, in Heerlen speelt en een brandweerman als hoofdpersonage heeft, die zich op enig moment terugtrekt uit de wereld en toetreedt tot een kloosterorde.
Geniek Janowski heet deze zoon van een Poolse aspergesteker, maar iedereen noemt hem kortweg ‘de Pool’. Die afstandelijke aanspreekvorm is typerend voor de positie die Janowski inneemt in de Heerlense gemeenschap. Nooit zal hij er echt deel van uitmaken. Hij blijft een buitenstaander, hij blijft ‘de Pool’, hoewel in het bezit van de Nederlandse identiteit.
Om die reden is de Pool toegetreden tot de brandweer: door mensen te redden denkt hij zich naar binnen te kunnen vechten in de samenleving. Hij wil een modelburger zijn, het iedereen zoveel mogelijk naar de zin maken. De vader van de Pool had het altijd al gezegd: “Gedraag je keurig en onopvallend, zodat de mensen hier niet slecht over de Polen zullen denken.” De Pool is uiterst zwijgzaam en volgzaam. Dat wreekt zich in zijn huwelijk. De spanningen tussen Geniek en zijn echtgenote Wendela lopen op als hij het haar in alles naar de zin probeert te maken. Zijn eigen meningen of verlangens doen er niet toe. Zodat Wen op goed moment wanhopig uitroept: “Wat wil jíj in godsnaam?” Die echtelijke verhouding is nog meer onder spanning komen te staan door het overlijden van hun oudste zoon Borys. De Pool, die alles juist goed wilde doen, rekent zich dit ‘falen’ persoonlijk aan. “De dood kleeft aan mij,” verzucht hij meermaals.

Het tweede deel van de roman is een lange flashback naar de laatste maanden van Borys. Deze jongen blijkt een even lege huls als zijn vader te zijn geweest: vreemd stil, passieloos, emotieloos. Een jongen die bovendien op zijn twaalfde nog altijd last heeft van in-de-broek-poepen. De oplossing lijkt gelegen in de aankoop van een pony. Borys leeft op, verblijft dagelijks urenlang bij het dier, en wordt zindelijk op de koop toe. Maar Grunberg zou Grunberg niet zijn als hij de hoop niet snel de grond in sloeg. Doeltreffend creëert hij een bijzonder ongemakkelijke sfeer, met een tierende boer in een rolstoel, een bejaarde vrouw die vastgebondenligt op haar bed en een zwijgzame knecht. Het is een aankondiging van het noodlot dat in het derde deel ongenadig toeslaat: de pony wordt kreupel en Borys sterft – hij valt onder een trein of pleegt zelfmoord, dat laat Grunberg in het midden.
De Pool en Wen willen het verleden liefst zo diep mogelijk begraven. De deur van de jongenskamer blijft gesloten, over Borys wordt niet meer gesproken. Maar zo makkelijk kun je het verleden niet uitwissen, is wat Grunberg met deze roman laat zien.
In het volgende deel begint de Pool een buitenechtelijke verhouding met de vrouw van een van zijn brandweer-collega’s – de zogeheten C-ploeg, de ‘goede mannen’ uit de titel. Het is een merkwaardige verhouding, zoals alles in deze roman merkwaardig is, als in de films van Alex van Warmerdam, waarin de realiteit altijd een kwartslag gedraaid is. Met de jongen is ook het seksuele verlangen in de Pool gestorven, maar de vrouw van collega Beckers troost hem door een winterpeen in zijn achterwerk te steken. En het blijft niet bij penen. “Hoe groter het voorwerp, hoe groter de troost.” Ook absurdisme is nooit ver weg in het universum van Arnon Grunberg.

Halverwege begint de roman wat te slepen. De pony moet geslacht worden, en dat heeft nogal wat voeten in de aarde. Welke trailer moet je eigenlijk hebben, en hoe krijg je zo'n dier naar binnen? Als het bloed gevloeid heeft, verdwijnt de Pool naar het klooster. Het behoeft niet te verbazen dat een korte Google-zoekactie naar ‘Grunberg slachthuis’ ook enkele hits oplevert. De ‘journalistieke methode’ van de auteur genereert weliswaar voldoende vertelstof, maar heeft ook een keerzijde. Want de slachting en het kloosterverblijf voegen vanuit narratief oogpunt weinig toe. Ik kon me niet aan de indruk onttrekken dat Grunberg gewoon nog wat materiaal had liggen dat hij in zijn verhaal wilde wringen.
Dat geldt in nog sterkere mate voor het zesde deel. Geniek en Wen zijn uit elkaar, en de Pool gaat op zoek naar een nieuwe liefde. Hij schrijft zich in bij ‘Liefde over de Grens’, een organisatie die reisjes voor alleenstaande mannen organiseert. De Pool gaat op liefdesreis naar de Oekraïne, waar hij een nieuwe vrouw hoopt te vinden.

Dat vormt een uitgangspunt voor verschillende tragikomische scènes, bijvoorbeeld als de Pool met drie Limburgse vlaaien onder zijn arm in een troosteloze flat in een buitenwijk van een buitenwijk van Kiev belandt. Hoe wrang-geestig ook, ik vond deze passages opnieuw weinig functioneel. En jawel, ook hier hoest Google een negen jaar oud artikel uit Humo op, onder de titel ‘Arnon Grunberg op romance-tour in Oekraïne’. Pas in het slotdeel versnelt Goede mannen weer. De Pool heeft zijn Yulia vol enthousiasme naar Heerlen gehaald, maar de frêle Oekraïense kan niet goed aarden in ‘de lelijkste stad van Nederland’. Dat is de tragiek van Geniek: voor de Limburgers blijft hij een Pool, maar voor Yulia is hij een Nederlander.
Het is niet moeilijk om in deze roman een verkapt commentaar te lezen op de omgang met ‘nieuwkomers’. Zowel de Pool als Yulia voelen zich ontheemd, buitengesloten. Maar hetzelfde geldt voor de autochtone Nederlanders. Als de Pool terugkomt van zijn verblijf in het klooster, wordt hij door zijn collega’s voor ‘extremist’ versleten. Het nieuwe of ‘vreemde’ impliceert verlies voor wie alles wil houden zoals het is. Collega Beckers verwoordt de frustratie van de witte man zoals die op sociale media steeds frequenter gehoord wordt: “Wij zijn de nieuwe negers. Je mag het niet zeggen maar ik ben niet gek. Als ik in de spiegel kijk, dan zie ik een neger. Wij blanke mannen, wij zijn straks een minderheid in eigen land. Ze pakken alles van ons af.”

De apotheose van deze roman is diepzwart, zoals we van Grunberg gewend zijn. De mannen van de C-ploeg blijken heel wat minder ‘goed’ dan de titel suggereert. De moraal van het verhaal is niet eenduidig. Grunberg laat zien hoe ieder mens wordt bepaald door een mix van genen, culturele achtergrond, religie, seksualiteit, of een gedeeld trauma, zoals in het geval van Wendela en De Pool: “Het verleden zat als een strop om hun beider nekken, het zat in hun bloed, in hun DNA. In hun stemmen en in hun huid, in hun tong.” Dat is wat samenleven zo lastig maakt – of dat nu in een huwelijk is, in een kazerne, in een stad, of een maatschappij als geheel.