Arnon Grunberg
Trouw,
1993-02-04
1993-02-04, Trouw

'Vanavond eten we Birkenau in 't Haantje'


Hanny van der Harst

Ze arriveerden bijna tegelijkertijd: het door uitgeverij Rotschild & Bach mooi vormgegeven cremekleurige bundeltje teksten van Arnon Grunberg en het bericht dat Felix Meritis, Maatschappij Discordia, Nieuw West en Toneelgroep Amsterdam in de toekomst regelmatig zouden samenwerken onder de noemer De Republiek.

Het kon haast geen toeval zijn dat de eerste activiteit van De Republiek ('een vrijplaats voor nieuwe stukken, dwingende statements en onvoorziene samenwerkingsverbanden', zoals het persbericht meldde) een geensceneerde lezing van 'Rattewit' betrof - het nieuwste toneelstuk van diezelfde Arnon Grunberg, geschreven in opdracht van Toneelgroep Amsterdam. Who the hell was die man? Getalenteerd, zo veel was zeker: bovengenoemd kwartet en Jan Ritsema, de man achter de selectieve Rothschild & Bach uitgeverij, zouden waarachtig wel hun redenen hebben om hem onder de aandacht te brengen.

Om te beginnen is deze Arnon Grunberg piepjong (22 februari 1971) en opsteller van een wonderlijk-leuk curriculum vitae. Het begint nog rustig: na de Amsterdamse Montessori School bezoekt hij het Vossius Gymnasium. 1988 wordt een belangrijk jaar. Hij speelt mee in een jongerenproject van Toneelgroep Amsterdam, schrijft de eenacter 'Koningen Frambozenrood' voor de toneelschrijfwedstrijd van datzelfde gezelschap en wordt van het Vossius verwijderd 'als asociaal element'.

Nadere toelichting blijft uit, al krijg je wel enig inzicht in de moeizame verhouding tussen hem en de school in 'Wordt het nooit woensdag?', het laatste verhaal in de nu verschenen bundel. Daar verschijnt ook zijn moeder ten tonele, nadat de lerares Nederlands zijn ouders heeft bericht dat hun zoon liever tafelvoetbalt dan haar lessen volgt. "En die middag stond mijn moeder dus in de tuin te brullen van. Ben ik daarvoor teruggekomen, voor tafelvoetbal, mijn zoon de hele dag tafelvoetbal, grote God wat heb ik misdaan, als ik dit vooruit had geweten was ik liever daar gebleven."

'Daar' is het kamp. Grunbergs achtergrond is joods. Hoe dat zijn werk bepaalt en hoe daar op wordt gereageerd, noteert hij droogjes in 'De balie'. Nadat hij met twee heren een uur lang over 'essayistisch theater' heeft gepraat, willen ze weten "hoeveel joods bloed er in mij zat omdat er zoveel joods bloed in mijn stuk zat. Ik legde ze uit dat in mijn volgend stuk joods bloed zou vloeien en of dat niet wat voor het essayistische theater was. Maar de heren van den Berg en Groeneveld hieven hun handen ten hemel en riepen: 'Het essayistische theater wil geen druppel joods bloed meer vergieten.' Dan houdt alles op, dacht ik." Nadat ze beleefd hun handen van hem hebben afgetrokken met het tot niets verplichtende 'Laten we in gesprek blijven', deelt hij de lezer mee dat zijn volgende stuk in lunchroom 't Haantje speelt en 'Vanavond eten we Birkenau' heet. Hij laat zich duidelijk niets afnemen noch opdringen.

In het jaar dat hij van het Vossius wordt getrapt, doet Grunberg auditie voor de toneelscholen in Amsterdam en Maastricht: 'Wordt op beide scholen afgewezen met het verzoek het ook niet meer te proberen.' In 1989 treedt hij aan als jongste bediende bij een uitgeverij, krijgt hij subsidie voor zijn toneelstuk 'Gefundenes Fressen' en schrijft hij de monoloog 'De Machiavellist'. Die laatste, uitgegeven in eigen beheer, leest hij voor in een wasserette en cafe Scheltema. Het jaar eindigt abrupt met zijn ontslag op staande voet, 'wegens een obsceen Sinterklaasgedicht.'

Na dat ontslag wordt er toneelgespeeld, maar bovenal toneel geschreven: hij krijgt opdrachten van het Amsterdams Fonds voor de Kunst, Carrousel, Toneelgroep Amsterdam en Barbara Duijfjes. Intussen heeft hij uitgeverij Kasimir opgericht en verzocht uitgeverij Nijgh en Van Ditmar hem het afgelopen jaar een boek te schrijven. Met die opdracht van het Fonds voor de Kunst opent de bundel: 'De dagen van Leopold Mangelmann'. Het eerste deel bestaat uit een in al zijn vreselijkheid hilarisch avondmaal, waarbij Leopold bijna letterlijk stikt in de ellende die zijn ouders hem door de strot willen wringen. "Elke seconde dat je niet gehuild hebt heb je niet geleefd" , beweert de vader. Tijdens de steeds grimmiger wordende slapstick vallen de woorden 'Westerbork' en 'gaskamers', wordt hun onzekere positie als gedoogde buitenstaander aangestipt (De moeder: "Schreeuw niet. Denk aan de buren. We kunnen ons geen geschreeuw permitteren." ) en doet men aan joodse humor: een neger zit in de Newyorkse metro een Hebreeuwse krant te lezen, waarop de man tegenover hem na een tijdje zegt: 'is het niet genoeg dat u neger bent'.

Tussen dit deel en een notitie elders in de bundel loopt een directe lijn. "Ik wilde schrijven om te bewijzen dat we meer kunnen doen dan zitten en huilen en eten om verder te gaan met huilen. (...) Ik wil alleen nog maar schrijven om mijn dromen niet het zwijgen op te laten leggen (...)." De opvatting dat de taal een straf is, deelt hij niet. Voor hem is het misschien een redding, in ieder geval een vlucht: "Wie wil dromen zal op een verschrikkelijke manier verliezen. Maar nu nog niet. Vandaag nog niet."

Het tweede deel van 'De dagen van Leopold Mangelmann' (alleen die naam al!) doet in de ikvorm verslag van het dagelijks leven van de titelfiguur, ettelijke jaren later. Het is een angstig, geisoleerd bestaan: de vader is dood, de moeder wordt regelmatig opgenomen om te leren vergeten. De dokter die hem behandelt, wil dat hij dat ook leert, "Maar er zijn zoveel dingen die ik moet vergeten, daar kan niets meer bij." In korte eenvoudige zinnen legt Grunberg de triviale eentonigheid van dit leven vast. Hij observeert, maar niet van een klinische afstand: we beleven de wereld heel direct via de zintuigen van de ik-figuur.

Aan het slot van zijn curriculum vitae meldt Grunberg: 'hoewel er genoeg redenen toe zijn besluit hij geen kogel door zijn hoofd te jagen maar een verhaal te schrijven over hoe hij in de Amsterdamse bioscoop Cinecenter heeft gevreeen met zijn eerste vriendinnetje en zich sindsdien twee jaar lang niet heeft durven vertonen in datzelfde Cinecenter hoewel daar toch heel wat goeie films draaien. Dit verhaal is nog niet af, overigens.'

Het is een type, die jongen. En van een heel bijzonder soort. In de gaten houden dus.