Arnon Grunberg
Cutting Edge,
2017-06-04
2017-06-04, Cutting Edge

Een vraag om vrijspraak


Jan-Jakob Delanoye

Bijna vijf eeuwen na Erasmus' ‘Lof der zotheid’ was de tijd rijp voor een moderne herwerking, aldus Arnon Grunberg anno 2001. Met ‘De mensheid zij geprezen’ leverde de schrijver een pleidooi af ter verdediging van een soort die veel zou mispeuterd hebben. Grunberg vraagt om vrijspraak, want zijn mensen geen marionetten binnen hun onvrije bestaan? In de geest van Erasmus gebruikt Grunberg een tot het uiterste doorgedreven ironie als ‘zotheid’, met een lezerspubliek dat hetzij in verwarring, hetzij in verrukking achterblijft tot gevolg.

Ondanks de verdeelde reacties sleepte Grunberg met zijn boekje de Gouden Uil in de wacht. De talige rijkdom en het sprekend gemak waarmee de schrijver als vrijbuiter afrekent met een eeuwenlange traditie kunstenaars: het kan de jury niet onberoerd hebben gelaten. Grunberg gebruikt heldere metaforen en de soepelheid van de stijl is weergaloos, waardoor de taal zelf een inhoudelijke logica suggereert. De frictie tussen het virtuoze metier en de cynische inhoud maakt de leeservaring van ‘De mensheid zij geprezen’ ook nu nog tot een verscheurende ervaring.

Diezelfde verscheurdheid keert terug in de bondige bewerking van Mark Schaevers. De vraag blijft hoe Grunbergs betoog moet geïnterpreteerd worden. Het huwelijk als totale verschrikking, de liefde als slaapverwekkende tirannie? Oorlog als instrument ten bate van de genese van schoonheid? Begeerte en angst als de twee polen die de mens in hun greep houden? Haat als een oprecht en te koesteren gevoel? Hier en daar raakt Grunberg een essentie aan, maar globaal gesproken lijkt de bedoeling dat het publiek het negatief oppikt van wat wordt uitgesproken.

Dat de achterwand ineens een lege zaal weerspiegelt, moet haast een visuele hint zijn om het inhoudelijke discours te duiden. Het is aan het publiek om elke gedachte in zijn tegendeel om te zetten. Toch heeft Josse De Pauw gelijk wanneer hij zegt dat het exacte discours van de schrijver steeds weer door de vingers glipt. Is het hele epistel een langgerekte farce of overheerst wel degelijk een bitter pessimisme dat ernstig genomen wil worden? Aan elke individuele toeschouwer om dat uit te maken.

Muzikaal laat ‘De mensheid’ te wensen over. Hoe indrukwekkend ook Claron McFaddens introductie met Purcells ‘Sweeter than roses’, nadien kan ze geen rol van betekenis meer opnemen. Ook het aandeel van Kris Defoort blijft te beperkt om ontroering te kunnen losweken. In duo met McFadden zet hij een aandoenlijke, zoekende interpretatie van ‘Music for a while’ – alweer Purcell – neer, maar verder blijft hij op het achterplan.

En dan is er nog Grunberg zelf. Hij zit tijdens het eerste deel in de beklaagdenbank, die bij wijze van absurde, Sisyphusachtige toets tot een roeitrainer is omgevormd. In het tweede deel neemt hij het woord, als uitvergroot personage in de rol van zichzelf. Hij beledigt zowel de musici als De Pauw en probeert alweer via ironische negatie iets te zeggen over de gesteldheid van de mens. De epiloog blijkt een hilarische en tegelijk prikkelende voetnoot bij de oorspronkelijke tekst.

Pessimisme? Een luxe die we ons niet meer te pas en te onpas kunnen permitteren, zo klinkt het. We zijn immers mensen, we doen ondanks alles gewoon voort. Het is De Pauw die deze gedachte in het laatste tableau schitterend uitbeeldt. Een hijgende man, trekkend en sleurend aan een roeitoestel dat hem aan de grond genageld houdt. De mens blijft roerloos achter, maar in zijn ijdele poging tot verzet tegen de stilstand schuilt een tragische schoonheid.