Arnon Grunberg
NRC Handelsblad,
2009-06-19
2009-06-19, NRC Handelsblad

Schiet eerst in zigzagpatronen en daarna laag


Arjen Fortuin

Ja, toen hebben we nogal gelachen. ‘De artillerie’, schreef het ministerie van Defensie aan de laatste dienstplichtigen, ‘houdt zich bezig met het geven van vuur (het schieten). De artillerie beweegt zich voort op gepantserde voertuigen op rupsbanden. Voor niet-ingewijden zien deze voertuigen eruit als tanks.’ Briljante truc, vonden wij. De vijand denkt een onschuldige tank te zien, maar het ís geen tank, het is de artillerie. En die schiet!

De afstand tussen Amsterdam-Zuid en het Nederlandse leger was groot, zoals ook het Nederlandse leger en de literatuur elkaar zelden opzoeken. Deze maand verschenen echter Max Niematz’ roman Het wachtlokaal over een dienstplichtig militair en zag ook Soldaat in Uruzgan het licht, van de Nederlandse officier Niels Roelen. Roelen had vorige maand veel bekijks in het Amstel Hotel, waar hij namens Arnon Grunberg aanwezig was bij de uitreiking van de Libris Literatuurprijs. ‘Hij ziet er helemaal niet uit als een soldaat’.

De verschillen tussen de twee boeken lijken groter dan de overeenkomsten. Niematz beschrijft op ironische toon de verveling van een jonge dienstplichtige op de Veluwe. Roelen is hard en feitelijk, zijn beroepsmilitair schiet en schreeuwt midden in een oorlogsgebied, hij vecht . Op het slagveld zou hij Niematz’ soldaat omverlopen zonder het te merken. Toch draaien de twee boeken uiteindelijk om dezelfde kern. Wanneer de embedded schrijver Arnon Grunberg tegen het einde van Soldaat in Uruzgan een boek met zijn eigen jeugdwerk cadeau doet aan de hoofdpersoon van Roelens boek, schrijft hij erin ‘Jij gaat mijn leven veranderen’.

Een ‘startsein voor een nieuw leven’, dat is precies wat sergeant Miel Swartjes, de held van Het wachtlokaal, van zijn diensttijd verwacht. Hij is een op het eerste gezicht weke jongeman, meer een denker dan een doener, waarbij het nog maar de vraag is hoe goed hij daar eigenlijk in is, in denken. Het leger kan misschien helpen: discipline, een opdracht – wat precies is van ondergeschikt belang. Alles is beter dan zijn leven thuis, dat wordt gedomineerd door zijn vader, die na een zelfmoordpoging in een rolstoel zit. Dat het leger deze Swartjes geen soelaas biedt, maakt Niematz al kort na de fraaie beginzin (‘Niet te hoeven weten wie Swartjes is, zou ons vrijwaren van heel wat narigheid.’) duidelijk.

Vol ironie beschrijft Niematz een overbodig soldatenbestaan. Dagen brengt Swartjes door in een wachtruimte bij een telefoon, die nooit gaat. Wat maar goed is ook: ‘Want áls-ie gaat, sergeant, wat hebben we dan? Juist, stront aan de knikker! Fase Een breekt aan.’ Niematz plaatst je midden in een instelling waarin iedereen zich nog wel vasthoudt aan de krijgsmores, maar waar niets meer te vechten valt: een absurd bedrijf waarvan je je levendig voorstelt dat het curieuze brieven de wereld instuurt over ‘het geven van vuur (het schieten).’

Het bewaken van de doodstille telefoon is al promotie voor Swartjes. Eerst moest hij potloden slijpen. ‘Al doende had hij over de weken een coherente dagtaak voor zichzelf bijeen gesprokkeld. Ja, want je zat in het leger, je moest ervoor vechten. Al vechtend onder zwaar geschut moest je terreinwinst boeken.’

Swartjes is niet geschikt voor het krijgsbedrijf. Hij heeft te weinig gevoel voor hiërarchie, staat niet op zijn strepen en lijkt met zijn gedachten alweer bij het volgende dat zijn leven moet veranderen: zoals het beklimmen van een hoge berg. Of de liefde van Miep, de vrouw die de kantine bestiert. Soms doet Swartjes in zijn kamer het licht uit, steekt hij een primus aan en verbeeldt hij zich met een collega dat zij op 4.000 meter hoogte een kopje thee zetten.

Het is onmogelijk dit leger serieus te nemen: officiële exercities zijn een reeks van kolderieke misverstanden, waarbij aan bruggen ten behoeve van de oefening een bordje aan hangt: ‘Deze brug is opgeblazen.’ De militairen zijn van een wereldvreemdheid waar de Nederlandse buitenlandse politiek wel vaker door is geplaagd: van de neutraliteitspolitiek eind jaren dertig, via de politionele acties tot de val van Srebrenica.

Nu is het Niematz daar natuurlijk niet om te doen in deze wat voorspelbare, maar geslaagde roman. En ook niet om het leger, maar om zijn held Swartjes, een jonge man die op zoek is naar een missie voor zichzelf. Swartjes bevindt zich fysiek in een wachtlokaal, maar is ook in figuurlijke zin aan het wachten – verlangend naar iets hogers, naar een lichamelijk leven ook. Hij ontdekt echter niets; Niematz voert hem met zachte hand naar de afgrond.

Je zou er ook niet aan moeten denken wat er met Swartjes was gebeurd als hij aan het front in Uruzgan beland zou zijn. Het meest waarschijnlijk is dat hij al snel ten prooi zou vallen aan een tactical freeze, een schoktoestand waarin militairen door grote stress kunnen belanden, waarna ze niet meer kunnen bewegen.

Niels Roelen beschrijft die tactical freeze in Soldaat in Uruzgan, verslag uit een wereld waarin de ironische duiding van Niematz plaats heeft gemaakt voor een spervuur aan feiten en observaties. Sterke observaties, want er ontgaat Roelen weinig. Hij ziet het meteen als een soldaat ‘het knoopje van de zak waarin zijn patroonhouders zitten [losmaakt] om er als het nodig is sneller bij te kunnen’.

Soldaat in Uruzgan is een ooggetuigeverslag – er staat nergens roman op het boek – al heeft de hoofdpersoon niet de naam van de schrijver, maar heet hij Vik de Wildt. Ondanks die kleine fictionalisering is het boek één en al realisme – en ongetwijfeld ook realiteit. Roelen beschrijft het leven in Kamp Holland en de andere kampementen in Uruzgan, maar ook de ongelukken, de bermbommen, de patrouilles en de gevechten.

Het is een zintuiglijk, lichamelijk boek, waarbij Roelen knap weergeeft hoe de wereld zich verkleint tot de vijand en jijzelf op het moment dat er geschoten wordt. Wie is waar, van waar komen de schoten en waar schiet ik zelf heen? En hoe schiet ik? Roelen beschrijft het hard en feitelijk. Vurend in een zigzagpatroon heb je meer kans om iemand te raken, tussendoor laag schieten is noodzakelijk omdat de tegenstander inmiddels gewond op de grond kan liggen. ‘Hoewel hij zeker weet dat hij raak schiet, hebben de meeste taliban diverse schoten in het lichaam nodig om uitgeschakeld te worden.’

Voor literaire afstandelijkheid is hier geen tijd. De empirie heeft voorrang, de reflectie moet wachten tot na de handeling. Dat betekent niet dat Soldaat in Uruzgan een eendimensionaal schietboek is, zoals het ook geen aanklacht tegen de oorlog is of een verdediging ervan. Het is in de eerste plaats een beschrijving, waarbij Roelen de successen en nederlagen allemaal even sober vastlegt. Het verdriet om een gesneuvelde soldaat wordt even kort aangeduid als de vreugde om een gewonnen gevecht of de woede om een ondoorgrondelijke beslissing van een superieur.

Zonder opsmuk of moralisme – en niet toevallig in louter fysieke termen – beschrijft Roelen het dubbele gevoel dat de missie bij Vik de Wildt (vrouw, twee kinderen) oproept, wanneer de mannen nog in Nederland zijn, klaar voor vertrek. ‘Terwijl hij de tranen om het afscheid probeert te verbergen, wil zijn lichaam gillen van blijdschap dat hij eindelijk gaat.’ Even verder verklaart hij zich nader, met een formulering die toch aan de ongelukkige sergeant Swartjes doet denken: ‘Deze uitzending zou zijn leven gaan veranderen. Hij zou erachter komen of hij wel of niet geschikt was voor dit werk.’

Swartjes is echter ver weg wanneer De Wildt op een dag in een ernstig vuurgevecht verzeild raakt: ‘Vik voelt de adrenaline tot in de puntjes van zijn tenen gieren en heeft zich eigenlijk nog nooit zo goed gevoeld als nu.’ Daarbij is de hoofdzaak niet dat er op hem wordt geschoten, maar dat hij zelf schiet. De nawerking is meervoudig: hij wordt er opvliegend van, zijn collega’s noemen hem een adhd’er. Hij verlangt naar nieuwe patrouilles, naar nieuw gevaar. ‘Voor het eerst voelde Kamp Holland als een gevangenis.’ Dat geldt trouwens niet voor iedereen: er zijn ook militairen die na elke nieuwe confrontatie moeilijker de poort uit te krijgen zijn.

Ook maakt de opwinding De Wildt hitsig: ‘Opnieuw voelt hij de agressie van eerder die dag. Het geeft hem een gevoel van macht en opwinding, waarop hij besluit zichzelf ruw af te trekken.’ Het is een van de weinige momenten waarop seks aan de orde komt in Soldaat in Uruzgan. Dat contrasteert met de rol die Niels Roelen onder zijn eigen naam speelde in de stukken die Arnon Grunberg voor deze krant schreef vanuit Afghanistan. Daarin (de reportages zijn gebundeld in Kamermeisjes en soldaten) maakt Roelen opmerkingen over schandknapen en andere buitenreglementaire handelingen in en om het kamp, waar hij in zijn eigen boek over zwijgt. Verder komen de verhalen van Grunberg en Roelen sterk overeen, ook in de nadruk die ze leggen op het genot van het gevecht.

Roelen vlakt de morele component van dat genot niet uit: hij begint zijn boek wanneer hij op de school van zijn dochtertje de vraag krijgt of hij ook mensen heeft doodgeschoten. Hij heeft er geen geruststellend antwoord op.

In zijn voorwoord bij Soldaat in Uruzgan benadrukt Arnon Grunberg de eerlijkheid van Roelen, hem bij voorbaat verdedigend tegen mogelijke verwijten van propaganda of het negeren van het perspectief van de Afghanen. ‘Wie goed leest, zal merken dat er in dit boek niets wordt verkocht.’ De ernst waarmee Grunberg Roelen verdedigt tegen kritiek nog voordat deze is uitgesproken, is veelzeggend.

De opvallend intieme opdracht die Grunberg schreef in het boek dat hij cadeau deed, sluit daar weer bij aan: ‘Jij gaat mijn leven veranderen, Vik. Als je in New York bent, moet je langskomen.’ Nu is het veranderen van het leven van een schrijver al snel het veranderen van zijn literatuur. Grunbergs meest recente roman Onze oom is in belangrijke mate een soldatenboek. De inhoud van het boek en de feitelijkheid waarmee het is geschreven, staan dichter bij de harde empirie van Roelen dan bij de spottende distantie van Niematz.

Toch is dat niet alles. In het voorwoord van Kamermeisjes en soldaten schrijft Grunberg: ‘Als romans de lezer antwoord geven op de vraag hoe te leven […] dan vond ik dat ik maar actief antwoord moest zoeken op die vraag: hoe te leven en vooral ook hoe niet te leven’. Daarmee staan we weer naast Max Niematz en zijn sergeant Swartjes. Want uiteindelijk gaat Het wachtlokaal over die vraag. Hoe vind je een doel in het bestaan? En wat doe je als je dan alleen maar voorbeelden aantreft van hoe je niet kunt of wilt leven: een suïcidale vader, een onbereikbare kantinevrouw, een leger dat geen ‘startsein tot een nieuw leven’ is, maar een bespottelijk instituut?

Zo blijft Swartjes met lege handen achter en realiseer je je hoezeer je hem een missie had gegund. Desnoods bij de echte artillerie, zich wijdend aan het geven van vuur (het schieten). In Uruzgan was hij beter af geweest.