Arnon Grunberg
Het Parool,
2008-03-06
2008-03-06, Het Parool

De perfecte psychose


Karin Overmars

De schrijfcarrière van Marek van der Jagt was kort maar krachtig. Ik ging van hand tot hand, zijn verzamelde werk, is een boek als een baksteen. In zes jaar tijd schreef hij een kleine achthonderd pagina's bij elkaar -je moet inderdaad Arnon Grimberg heten om dat klaar te spelen.Het is een prachtige uitgave geworden, dat staat vast. De hoofdmoot van de bundel bestaat uit de veelgeprezen romans De geschiedenis van mijn kaalheid (2000) en het twee jaar later verschenen Gstaad 95-98. Die romans zullen veel lezers nog vers in het geheugen liggen, misschien een beetje te vers om een heruitgave te rechtvaardigen, maar er is meer.

We volgen de auteur vanaf zijn verhaaldebuut uit 1999 tot aan De dood van het Haantje, een essay uit 2005 dat Grunberg - de 'vader' van Marek - aantrof in de nalatenschap van zijn jong gestorven zoon, en dat hier voor het eerst wordt gepubliceerd. Voorts treffen we aan: brieven, faxen, columns, een interview, essays, verhalen en het Boekenweekgeschenk Monogaam uit 2002.

Het is duidelijk: wie op het werk van Marek Van der Jagt wil promoveren, heeft met dit naslagwerk goud in handen. Uitgever Reinjan Mulder looft in het nawoord nog net geen geldbedrag uit aan toekomstige promovendi of biografen, maar zijn wens is duidelijk: 'De wonderlijke geschiedenis van Marek van der Jagt - die het tegendeel werd van een geschiedenis van een kaalheid - verdient het om ooit nog eens in extenso uitgezocht en opgeschreven te worden.'

Voor de gewone sterveling is deze bundel wel even genoeg. Want het boek vertelt de complete levensgeschiedenis van Marek van der Jagt, inclusief de diepere gedachte achter het mystificatieproces dat Grunberg rond het heteroniem op poten zette.

Waarom, is natuurlijk de vraag, wringt een schrijver zich in zoveel bochten om zichzelf te beconcurreren met werk dat zich moeiteloos kan meten met de romans die hij tot dan toe onder eigen naam schreef -of sterker: dat zelfs beter is? Nou ja, daarom dus: om beter te worden. Hij wilde zich 'ontwikkelen als schrijver', om het eens chic te zeggen. In het voorwoord meldt Grunberg zelf: 'Ik geloof dat de overgang van mijn roman Fantoompijn (2000) naar De asielzoeker (2003) niet te begrijpen is zonder Marek van der Jagt.'

De mystificatie was dus geen grap of gimmick - het was bittere ernst. Het komt erop neer dat Grunberg wilde ontsnappen aan zijn eigen geschiedenis: 'Zijn eigen noodlot, misschien wel,' schrijft Reinjan Mulder met enig gevoel voor pathetiek in zijn nawoord. 'Zoals zijn vader de oorlog overleefde met een vals Nederlands paspoort op naam van Piet Zondervan, zo wilde hij als Marek van der Jagt, met een Oostenrijkse identiteit, de existentiële crisis overleven waarin hij zich op dat moment bevond.'

Grunberg zelf vergelijkt de creatie van Marek van der Jagt met een psychose. Een kunstmatig opgewekte psychose, een beheersbare psychose, maar evengoed wilde hij erin geloven zoals een psychoot in zijn eigen waanbeelden gelooft. Compromisloos en hartstochtelijk. Kennelijk was het de enige manier om korte metten te maken met zijn onwrikbare biografie, met alles dat vastlag en waarvan hij zich wilde verlossen. In Sterker dan de waarheid, de eerste Van der Jagtlezing die Grunberg zelf uitsprak in Wenen en die dus zijn coming out betekende, verklaart hij: 'Ik besloot de anderen die ik in mij herberg, die ik mij kan voorstellen te zijn, maar die ik nooit ben omdat ik weet dat ze geen kans maken te overleven, aan het woord te laten.'

Overleven, daar gaat het om. Of preciezer: de onmogelijkheid om te overleven, want met Marek van der Jagt creëerde Grunberg iemand die al bij voorbaat kansloos was: 'Die nieuwe persoon zou moeten doen wat ik zelf niet kan, een overlevingsstrategie ontwerpen die niet werkt.' In de Van der Jagtromans is de gedachte aan een dwangbuis nooit ver weg. Hoofdpersoon Marek in De geschiedenis van mijn kaalheid houdt zich nog redelijk goed in gezelschap; dat deel van zijn overlevingsstrategie is nog in tact, maar dat kun je van François Lepeltier uit Gstaad 95-98 al niet meer zeggen. Die man is gevaarlijk. Een beest. Als hij zijn mond opendoet, gaapt de afgrond je tegemoet. En ook Grunberg, de schrijver, laat in dit boek zijn vertrouwde overlevingsstrategie vallen - het is uit met de lichtvoetigheid en de relativerende humor, in Gstaad valt een luik dicht. Het is een dreun die de lezer in verstomming achterlaat.

Dankzij de mystificatie kon Grunberg in De geschiedenis van mijn kaalheid en Gstaad 95-98 in absolute vrij -heid experimenteren. Toch lezen de romans niet als literaire experimenten, maar als ronde en puntgave verhalen, met straffe hand geschreven. Ze hebben een plot. In die zin is Van der Jagt een kunstmatiger schrijver dan Grunberg tot dan toe was geweest - effectiever, alerter, extremer, of laten we zeggen: fictiever. In beide romans stevent hij af op een verrassende uitsmijter: moord. De ultieme daad: in De geschiedenis van mijn kaalheid duwt de zoon zijn moeder van een berg; in Gstaad 95-98 doodt François Lepeltier een onschuldig meisje dat 'te goed is voor deze wereld'. Op zich niks bijzonders - een literaire moord zit in een klein hoekje, zeker als een schrijver het even niet meer weet, maar zo werkt dat niet bij Van der Jagt. Bij hem is dat einde onontkoombaar. De dood als verlossing. Het moet gebeuren, het kan niet anders.

Twee essays maken duidelijk hoe zorgvuldig Grunberg te werk is gegaan toen hij de mystificatie in het leven riep. Want Marek, deze 'nieuwe persoon', houdt er een eigenzinnige filosofie op na. Hij is gefascineerd door het Jodendom, of preciezer: door de Jood die het Jodendom afserveert. In Otto Weininger of Bestaat de Jood? onderzoekt hij de pathologische denkbeelden van een Joodse antisemiet; De dood van het Haantje gaat over Jacob Israël de Haan, een Joodse paria die door andere Joden werd vermoord.

En zo, met die filosofisch getinte essays, is de cirkel rond. Marek van der Jagt klopt - hij is een man uit één stuk: de perfecte psychose.