Arnon Grunberg
de Volkskrant,
2011-05-07
2011-05-07, de Volkskrant

'Arnon begon, ik stopte'


Arjan Peters

Volgende week verschijnen de brieven die de jonge Arnon Grunberg in 1992-'93 schreef aan de nog jongere Esther Krop. Achttien jaar later geeft zij ze uit, met zijn toestemming.

Twee fotoboeken heeft grafisch ontwerper Esther Krop (1974) tot nu toe uitgegeven, van Mariken Wessels. Het derde project van Alauda Publications (Alauda is haar tweede naam, Latijn voor veldleeuwerik) wordt minstens zo apart: de negentien brieven die Arnon Grunberg (1971) tussen 7 juli 1992 en 14 september 1993 richtte aan haar zelf, Esther Krop dus. Dat komt niet vaak voor, dat de ontvanger van brieven van een nog springlevend auteur als uitgever opereert.

Vanzelfsprekend heeft Krop de schrijver toestemming voor publicatie gevraagd, zegt ze, in haar kantoor in Amsterdam. 'Nu alweer twee jaar geleden. Arnon logeerde toen in Leidsche Rijn. Daar ben ik heen gegaan, om hem dit te vragen. We hadden elkaar sinds 1993 nooit meer gezien. Die brieven zijn toch privé, zei Arnon eerst. Hij voelde zich een beetje ongemakkelijk, omdat de brieven nooit voor de openbaarheid bedoeld zijn geweest. Maar nadat we er over hebben gepraat, en hij zijn brieven weer heeft gelezen, ging hij akkoord.

'Los van de inhoud vind ik het ook bijzonder om te laten zien dat die brieven nog op de machine zijn getypt, en toen ondertekend, en in een envelop gedaan - het was de tijd dat dat ouderwetse handwerk nog nét bestond.'

Documenten uit de periode dat Grunberg nog niet Arnon Grunberg, de alom bekende schrijver was, maar een beginneling. Zijn eerste grote publicatie, de roman Blauwe maandagen (1994), moest nog verschijnen - in 1993 was hij met dat boek bezig. Tevoren was hij verwijderd van het Vossius Gymnasium, had toneelstukken geschreven en teksten in kleine uitgaven gepubliceerd, en een paar boekjes onder de uitgeversnaam Kasimir.

Esther Krop: 'Op een middag in 1992 kocht Arnon in Galerie Guido de Spa in Amsterdam een speciaal vormgegeven dichtbundel van mij uit 1991, die daar tentoon werd gesteld. Bij de opening hebben we elkaar toen ontmoet. Kom een keer langs in de Van Eeghenstraat, zei hij toen. Dat heb ik gedaan. Terwijl ik aan de kunstacademie in Enschede studeerde en daar woonde, gingen we elkaar schrijven.'

Interessant materiaal, vindt Krop, bij het teruglezen van zijn brieven - de hare zijn niet bewaard gebleven. 'Heel veel persoonlijks over mij staat er niet in zijn brieven, viel me op. Hij heeft het vooral veel over het schrijven, en zijn drijfveren, die ernstig verschillen van de mijne. 'Het scheppen van dingen sla ik nog steeds het hoogste aan. Maar meer dan in het verheerlijken van een moment, of in het uitdrukken van een bepaald soort berusting ligt voor mij het schrijven voor een belangrijk deel verborgen in de woede die ik voel en de drift. Ik ben woedend over mijn lot en woedend over mijn leven omdat het onvolmaakt is, omdat misschien alleen de dood het zou kunnen volmaken, en door te schrijven probeer ik iets daarvan te vervolmaken voordat het niet meer kan.' Dat schrijft hij me, en ook 'ik ben geobsedeerd door de vernietiging.'

'Over mijn gedichten was hij gaandeweg minder lovend, hij kon zelfs tekeer gaan als ze te zoetsappig of idealistisch waren. Dat deed hij op een geestige, maar ook uiterst scherpe manier. Zijn kritiek was, voorzichtig gezegd, geen stimulans. Dat is het grote verschil tussen ons: deze brieven tonen hem in zijn opkomst, hij heeft zijn stiel al bijna onder de knie - de herhalingen, de humor, de woede, alles wat hem typeert is al aanwezig - en voor mij is deze briefwisseling eigenlijk de bezegeling van het einde van mijn prille schrijverschap.

'Het was een kwetsbare levensfase, voor ons beiden. Je bent aan het uitzoeken wie je bent, en wat je wilt worden. Dit soort discussies, met grote woorden en al, met passie en onzekerheid, voer je niet meer als je eenmaal 35 bent.

'Hij kon geweldig pesten. Schreef me bijvoorbeeld dit: 'In de laatste zin van je brief ging je de beledigde leverworst spelen. Dank je wel, schreef je, omdat ik het gewaagd had aan de grote Esther Krop te schrijven dat ze maar gewoon aan het werk moest gaan (...) Schoonheid is niet kapot te krijgen. Esther heeft het net gezegd. Zo ik ga nu met deze hamer de tanden uit je mond slaan maar daar moet je niet moeilijk over doen want de schoonheid is niet kapot te krijgen. Zo in een klap verlost van tandenpoetsen.' Krop: 'Op sommige momenten had Arnon natuurlijk groot gelijk. Zo geweldig waren mijn gedichten niet. En hij boorde mijn idealisme meteen zo hard de grond in, dat ik al snel begreep met hem daar niet over te kunnen praten. 'Hartstochtelijk oneens ben ik het met je opmerking dat de lieve vrede belangrijker is dan de waarheid', schreef hij me. Daarom is het dood gelopen, we hadden niet genoeg gemeenschappelijke interesses.

'Een jaar later werd Arnon een nationale bekendheid, met Blauwe maandagen. Vanaf toen heb ik hem niet zo goed gevolgd. Sinds kort hebben we pas weer contact, vanwege deze uitgave. Ik ben na Enschede naar Amstelveen verhuisd om filosofie te studeren aan de VU, twee maanden maar, en daarna aan de Rietveld Academie en De Ateliers. Jaren heb ik gewerkt als beeldend kunstenaar, maakte grote sculpturen en installaties. Die periode liep af toen ik in 2002 als autodidact met grafisch ontwerpen begon.'

'Ik geloof niet dat ik mij verschrikkelijk aangetrokken voelde tot haar, maar ongetwijfeld was ik bereid geweest genoegen met haar te nemen', schrijft Arnon Grunberg (40) in het voorwoord dat hij op 15 maart 2011 voor deze brievenuitgave schreef, in zijn woonplaats New York: 'Dat zij niet bereid was met mij genoegen te nemen pleit voor haar.'

Volgende week zal Esther Krop de brieven, die haar bezit blijven, overdragen aan Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam. 'De brieven zijn aan haar verstuurd, daarom zijn die brieven haar eigendom geworden', aldus Grunberg in het voorwoord van Brieven aan Esther, 'en als zij twintig jaar na dato een slaatje wil slaan uit die brieven kan ik daar wel een sardonisch plezier aan beleven.'