Arnon Grunberg
De Volkskrant,
2021-02-19
2021-02-19, De Volkskrant

Met een paar rake pennestreken maakt Grunberg een onbekende wereld invoelbaar


Ranne Hovius

‘Toen mijn eerste roman uitkwam’, schrijft Arnon Grunberg in een reportage over massagepraktijken in Roemenië, ‘schreef een recensent dat ik een rasverteller ben. Ik vond dat zo’n raar woord dat ik het heb onthouden. Wat ik echt ben is een natural born gigolo.’ Tot die conclusie kwam hij toen hij in de zwaveldampen van een verlopen Roemeens kuuroord ontdekte dat zijn masserende handen plezier en verlichting konden brengen. Hij ontdekte bovendien dat hij geen enkele afkeer voelde van de vette of knokige, vaak oude lichamen met op de raarste plekken overvloedige haargroei en onverzorgde open wonden. Schaamte, gêne en afkeer zijn snel afgelegd in de zwavelbaden, waar zowel masseur als cliënt halfnaakt is. Deze gedeelde kwetsbaarheid, schrijft hij, leidt tot mededogen.

Grunberg was zijn kortstondige carrière als masseur begonnen vanuit de gedachte dat wie mensen bestudeert, de aanraking niet moet schuwen. Hij leerde daarom in een middag wat essentiële massagetechnieken van een ervaren kennis en vertrok in het voorjaar van 2009 naar Roemenië, waar laconieker met bevoegdheden wordt omgesprongen dan in Nederland.

Voor NRC schreef hij over zijn weken als masseur de reportage ‘Voet voor voet, schouder voor schouder’, die is opgenomen in het onlangs verschenen Slachters en psychiaters. Nieuwsgierig naar hoe andere mensen dat nou doen, leven, begon hij in 2006 met een reeks reportages waarvoor hij zich steeds een aantal weken onderdompelde in een hem onbekende wereld, variërend van het soldatenleven in Afghanistan en de georganiseerde zoektocht naar een bruid in Oekraïne tot een verpleeghuis in Gent en het gezinsleven in Leidsche Rijn. Hij deed dat niet als een verslaggever die slechts waarneemt en noteert, maar door binnen de grenzen van het haalbare onderdeel van dat onbekende leven te worden. Als masseur in Roemenië bijvoorbeeld. Of als vervanger voor een tijdelijk afwezige vader in Zutphen.

In Kamermeisjes & soldaten (2009) zijn de reportages gebundeld die Grunberg schreef van 2006 tot en met 2008; in Slachters en psychiaters de dertig reportages die hij schreef tussen 2009 en 2020.

Schetsen van een onbekende wereld In verhalen als die over Roemenië is Grunberg op zijn sterkst: hij voert je een onbekende wereld in met een fraaie mengeling van reisverslag, scherpe analyses, anekdotes, losse waarnemingen (van melancholie, cynisme en geluk bij de mensen die hij ontmoet) en van het met humor beschreven ongemak met de taken die hij zichzelf als participerende getuige op de hals heeft gehaald. Dat doet hij altijd met oog voor het absurde: als de Roemeense masseur bij wie Grunberg terechtkomt aan het einde van een massage met een speciaal stuk kristal de negatieve energie uit zijn cliënt drijft, merkt hij zijdelings op: ‘Met een hertenbotje gaat het ook.’

Grunberg kan met een paar rake pennestreken een onbekende wereld niet alleen schetsen, maar ook invoelbaar maken. Dat werkt goed bij zijn verhalen in bijvoorbeeld oorlogsgebieden (waarvan hij met gevoel voor drama zegt: ‘Ik houd van mijn geliefde, maar de oorlog is mijn vrouw’), in slachterijen (die hij opzocht met de vraag ‘moet je bereid zijn te doden om te leven?’ Doden mocht hij niet, maar een gedood varken met een bijl doormidden hakken wel) en in Circus Zanzara (waar hij een bescheiden rolletje krijgt en zich thuis voelt: ‘bij Zanzara heb ik familie gevonden’).

Het werkt minder bij een reportage in een psychiatrische inrichting in België. Op zijn zoektocht naar een inrichting die bereid is hem twee weken als ‘patiënt’ op te nemen, waarschuwt een psychiater hem: je kunt embedded gaan met militairen, want je hebt iets gemeen met militairen, maar je hebt niets gemeen met psychotische patiënten. Waarop Grunberg denkt: dat valt te bezien. Maar dat maakt hij niet waar. Hij doet aan alles mee, therapieën, tafeltennis, voor de televisie hangen, eten klaarmaken. Hij laat zich door de ene patiënt uitleggen hoe je je op drie verschillende manieren kunt ophangen en door de ander dat we allemaal gedachten van de zon zijn. Maar het blijft bij oppervlakkige observaties.

Wat hij, tot onthutsing van de hulpverleners, naar eigen zeggen niet ziet en dus ook niet beschrijft, is het lijden van de patiënten. Wat had hij verwacht? Emotionele uitbarstingen, met hoofden die tegen de muur slaan? De patiënten bij wie hij is opgenomen, worden voorbereid op een terugkeer in de samenleving, hebben al veel vrijheden en slikken de medicijnen die dat mogelijk maken. Zoals een van hen zegt: ‘Ik slik een nieuw medicijn. Je kunt je psychose behouden zonder er anderen mee lastig te vallen.’

Maar wat het betekent, het spoor volkomen bijster raken als je geen medicijnen slikt, de noodzakelijke terugkeer naar een maatschappij die je afwijst, de voortdurende betutteling, kortom, wat het werkelijk betekent om in een psychiatrisch ziekenhuis te verblijven, dat blijft buiten beeld. Opmerkelijk is dat de schrijver achteraf een huilbui krijgt als een patiënt hem troost met de opmerking dat hij weet dat Grunberg net zo lijdt als zij. Was hij in feite daarnaar op zoek: erkenning van zijn eigen lijden?

Burgerlijk leven In de kleine zeshonderd pagina’s aan reportages zijn er onvermijdelijk ook stukken waarvan je denkt: leuk als stukje in NRC, maar het had niet opgenomen hoeven worden in deze verzamelbundel.

Zo logeert hij voor een reportage in tien dagen bij negen gezinnen in Leidsche Rijn. Hij leest kinderen voor, loopt een stukje van de avondvierdaagse mee, spreekt de Marokkaanse moeder van een dochter die bang is voor Wilders, slaapt in een roze kinderslaapkamer en merkt tot zijn spijt niets van al het overspel dat in de vinex geacht wordt te woekeren. Zijn reportages over zijn vakantie met een Nederlands gezin naar Griekenland en over zijn dagen als vervangvader in Zutphen zijn van hetzelfde laken een pak: wat voor Grunberg de goeddeels onbetreden wonderlijke wereld van het burgerlijk gezinsleven is, is voor het gros van zijn lezers de weinig verrassende realiteit.

De aandacht verplaatst zich bij het lezen van deze reportages dan ook al snel van de gezinnen naar Grunberg zelf. Wat is hij voor mens, wat drijft hem? Is hij een rusteloze zoeker? Grenzeloos nieuwsgierig? Een vampier? (‘Mijn eigen prille geluk heeft nooit tot gezinsleven geleid, maar ik leef op het geluk van anderen’) De natural born gigolo? De rasverteller? Of een jager die zijn prooi aan het eind van de dag mee zijn hol in sleept om er een verhaal van te maken?

Ongetwijfeld van alles wat. Maar het meest nog het laatste. Zoals hij het zelf formuleert: ‘Alles is veldonderzoek: vriendschap, seks, liefde en werk. Alleen als je schrijft, ontsnap je eraan.’