Arnon Grunberg
De Morgen,
2021-02-27
2021-02-27, De Morgen

‘Nog nooit ben ik zo geil geweest als in het slachthuis’: de verzamelde reportages van Arnon Grunberg


Dirk Leyman

Het is amper voor te stellen. Dat ooit zo schriele jongetje met zijn weerbarstige krullenbol, dat met Blauwe maandagen vol overmoed de Nederlandse literatuur binnenstuiterde, is vijftig jaar geworden. Daarvan bracht Arnon Grunberg er liefst eenendertig als voltijds schrijvend specimen door. Er was een periode waarin zijn literaire slagschaduw zo ver reikte dat uit ongeveer elk Nederlands debuut wel een vleugje Arnon-parfum opwasemde. Dat is intussen voorbij. Alhoewel. In haar zojuist verschenen debuut De geschiedenis van mijn seksualiteit doet Sofie Lakmaker geen moeite om de Blauwe maandagen-knipogen te verdonkeremanen, zoals Grunberg-kenner Yra van Dijk terecht opmerkte.

Nog steeds is Grunberg een ‘haarfijn afgesteld tekstverwerkingsfabriekje’ en een ‘simultaanschaker op een aantal borden’: het essay, de brief, de journalistiek, de column, de roman, zoals het in een interview klonk met Mark Schaevers, bij zijn 25-jarig schrijverschap. Op zijn productiviteit staat geen pauzeknop. Sla een willekeurig magazine open en de kans is reëel dat je wéér op een pienter of tegendraads, soms ongemakkelijk stemmend maar altijd lezenswaardig stuk van Grunberg stuit, ‘antropoloog in mijn eigen leven en zigeuner in het leven van anderen’. Alleen al in 2020 bracht hij vijf boeken van diverse pluimage uit, waaronder de sterke roman Bezette gebieden en een bloemlezing over Auschwitz-literatuur.

Met Slachters en psychiaters, dertig gebundelde NRC- en Humo-reportages uit de periode december 2009- juni 2020, geeft hij de aftrap voor het nieuwe jaar. Hier leeft hij zich weer uit in ‘embedded journalism’, een discipline waarmee hij ooit in in 2006 in Afghanistan begon en die hem past als een handschoen, remember de eerste royale bloemlezing Kamermeisjes en soldaten (uit 2006-2009).

Slachters en psychiaters staat bol van ‘onderdompelingsjournalistiek’ op het scherp van de snede, in die zo herkenbare afgemeten stijl, vol plotse contrapunten en aforistische brille. De breedspectrumreportages hebben uiteraard een wereldwijde actieradius (al kampt Grunberg natuurlijk de laatste tijd ook met coronareisbeperkingen). We volgen de schrijver bij illegale massagepraktijken in Roemenië tot het participatief zoeken van een bruid in Oekraïne (‘Een bruid is meegenomen, doel van deze reis is literatuur, de rest is bijzaak’). Maar hij valt evengoed te traceren in de Balkan (‘thuishaven van het absurdisme’), bij het soldatenleven in Afghanistan, of reizend met Artsen zonder Grenzen naar Congo. Hij steekt een handje toe in een psychiatrische instelling in Gent en Rotterdam of fungeert als ‘fysieke clown’ in het ethische circus Zanzara.

Een van de vele hoogtepunten van deze bundel is Grunbergs getuigenis over ‘het handwerk van de dood’ in Duitse en Nederlandse abattoirs: ‘Ik verbaas me en ik schaam me, maar nog nooit ben ik zo geil geweest als in het slachthuis.’ De omstreden reportage met zijn (ex-)geliefde Roos van Ees door Amerika, die uitmondde in een breuk terwijl zij zwanger bleek en een miskraam kreeg, ontbreekt evenmin, mét haar antwoord. “Ook in het eigen vlees moet worden gesneden. Na de ingewanden van de koe zijn de eigen ingewanden aan de beurt.” En, klinkt het elders cynisch, ‘(…) Vrijwel alle liefde is uiteindelijk een transactie.’

Natuurlijk gunt Grunberg ons meermaals een blik in de distilleerkolven van zijn romans, zoals Goede mannen en Moedervlekken. Maar vooral is er die haast gulzige en ‘onbevredigbare’ nieuwsgierigheid, die drang om het naadje van de kous te weten, op plekken waar de modale burger normaal niet aanmeert. Plekken waar soms flinterdun geluk maar ook gêne en schaamte floreren.

Grunberg volgt wederom het advies van Maksim Gorki aan Isaak Babel “om onder de mensen te gaan en zo een betere schrijver te worden”. Een missie die weliswaar het midden houdt “tussen ijzeren discipline, hartstocht en overwonnen afschuw”, bekent hij. Af en toe moet hij zijn eigen angsten verkavelen. Schrijven blijft dan de beste bezwering. De tussen Nederland en VS pendelende auteur gaat prat op de kunst van de tijdelijke verbinding of kortstondige ontmoeting, vaak de meest waardevolle. In vertrekken is hij even bedreven. Bestaat er een virtuozer verdwijnkunstenaar dan Grunberg?

Al deze reportages vraatzuchtig na elkaar lezen, valt af te raden. Maar je merkt wel hoe consequent Grunberg zijn zelfopgelegde opdracht ter harte neemt: vivisectie plegen op de werkelijkheid, laverend tussen spielerei, absurdisme en ernst, tussen mededogen en spotlust. Hij groeit uit tot ‘minnaar van zondaars’, zoals Hannah Arendt over Jezus zei, met als devies: ‘dwars door de pijn blijven lachen’. Dat de aanstaande vader zodra het kan weer de boer zal opgaan, staat als een paal boven water.