Arnon Grunberg
de Volkskrant,
2007-10-19
2007-10-19, de Volkskrant

Satan schrijft zijn slachtoffers


Daniëlle Serdijn

In zijn brieven en e-mails pakt Arnon Grunberg zijn adressanten niet zachtzinnig aan. Maar zo is hij. Iedereen heeft recht op pijn, is zijn opvatting, en vervolgens slaat hij toe om ze hun portie te geven.

Eind jaren negentig was Mark Schaevers chef van het Vlaamse boekensupplement De Standaard der Letteren. In die hoedanigheid benaderde hij Arnon Grunberg met het verzoek of die een verslag wilde schrijven van een tournee door Vlaanderen. Grunberg zegde toe. Het verslag verscheen. In de jaren die volgden zou Schaevers Grunberg om stukken tekst blijven vragen. En Grunberg zou blijven leveren. Brieven werden het. En e-mails, aan jan en alleman, en over uiteenlopende onderwerpen. Ze verschenen voor het eerst in het Belgische weekblad Humo, waarvan Schaevers een paar jaar hoofdredacteur was. Later waren ze ook in Het Parool te lezen. Op verzoek van Grunberg heeft Schaevers nu een bloemlezing samengesteld uit de meer dan driehonderd brieven die de afgelopen zes jaar zijn gepubliceerd.

Schaevers ontdekte dat hij een sterkere voorkeur had voor de brieven waarin Grunberg zich richt tot zijn familie en vrienden dan tot die waarin de schrijver personen uit het openbare leven aanspreekt. Zo werd de keuze dus bepaald. Aardige bijkomstigheid, ontdekte de samensteller, is dat Grunbergs meer persoonlijke mails zich laten lezen als 'een autobiografie in briefvorm'. En inderdaad, zo kun je ze lezen.

Wat voor de trouwe lezers van Grunbergs brievenrubriek misschien al wel duidelijk was: in de nabijheid van deze schrijver leven is een kunst op zich. Het is een ervaring waarbij incasseren centraal staat; een waar medicijn tegen grote gevoeligheid en verwachtingen. Bij alle brieven die je leest, is het eigenlijk een wonder dat er nog mensen zijn aan wie hij z'n post kan sturen.

Zo begint het eerste deel van de zin in een brief aan zijn zus opgewekt formeel met 'Bedankt voor de gastvrijheid', om na de komma te zwenken naar 'waarvan ik helaas maar kort heb mogen genieten. Dat lag niet helemaal aan mij.' Slechts één dagje is hij er geweest. De brief eindigt met 'Wij, lieve zus, jij en ik, zijn beter af zonder elkaar.'

Tussen het begin en het eind passeert een reeks grote en kleine onverkwikkelijkheden. Zo vindt de schrijver het maar niks dat zijn zuster in Israël is gaan wonen en Joodser is geworden dan hij ooit voor mogelijk had gehouden. Natuurlijk steekt hij daar de draak mee: 'Het zionisme heeft mij nooit bijzonder aangetrokken: ik heb dat toch vooral een beweging gevonden voor mensen met een caravan.' Wat hem ook ergert, is dat zijn zwager geen zin heeft in een ontmoeting met Grunbergs toenmalige verkering, Aaf Brandt Corstius. Die blijft achter in een hotel in Tel Aviv. Waarom de schrijver dan toch besluit z'n zus op te zoeken blijft een raadsel. Zo koud laat die hem dus kennelijk niet. Ook zijn moeder niet, aan wie meerdere brieven zijn opgenomen.

Iets van de verhoudingen was al wel bekend, maar het is alleraardigst om het hysterische gezelschap bijeengebundeld te zien. Het lezen van de brieven moet in ieder geval een troost zijn voor hen die zelf uit nare families afkomstig zijn; het kan altijd erger.

Wat ook grappig is: in de optiek van Grunberg wordt iedereen een stoethaspellende viezerik of een snoodaard. Neem die oude mevrouw Kleeman met wie Grunberg plots op de proppen kwam. Naar het schijnt had ze nog goesting, maar evengoed probeerde ze Grunberg leeg te trekken. Of zo'n brief aan Aaf, waaruit dan blijkt wat voor soort seks zij het liefst heeft. Wie wil dat weten? Het is bijna het literaire equivalent van die internetfilmpjes en foto's die uit rancune op het net worden gezet door boze ex-vriendjes. Het is van dezelfde groezelige treurigheid.

Maar zo is Grunberg nu eenmaal. Iedereen heeft recht op pijn, is zijn opvatting, en hij staat te springen om de mensen hun portie te geven. Balkenende, Theo van Gogh, Harry Mulisch, een actrice in wie we Johanna ter Steege herkennen, oude vrienden en bekenden. 'Ik ben de Satan', schrijft hij, en 'Wie me zou zien zoals ik echt ben, zou gillend wegrennen.'

Doen we dan ook. Maar we komen terug om hem te lezen. Want als mens mag Grunberg dan een vandaal zijn, als schrijver is hij onweerstaanbaar.