Arnon Grunberg
De Morgen,
2007-10-31
2007-10-31, De Morgen

De vileine brievensalvo's van Arnon Grunberg in boekvorm


Dirk Leyman

Sinds januari 2001 bestookt Arnon Grunberg in het weekblad Humo wekelijks adressanten van uiteenlopend allooi met een kortaangebonden brief. Niemand mag zich veilig wanen voor de geslepen pen van de Nederlandse literatuurwizard.

Wie ooit ambitie heeft om biograaf te worden van Arnon Grunberg (°1971), moet verduiveld goed beseffen in welk wespennest hij zich begeeft. Als geen ander is Grunberg voortdurend bezig om met giftig plezier het raadsel omtrent zichzelf te vergroten. En daarvoor heeft hij allang geen pseudoniemen à la Marek van der Jagt meer van doen.

Paradoxen, dubbelzinnige frases en doelgerichte woorden zijn het geliefkoosde cement van zijn ongrijpbaarheid, zo blijkt ten volle uit de verzamelde flessenpost in Omdat ik u begeer. Ondanks alle schijnbare openhartigheid worden in dit boek niets anders dan dikke rookgordijnen opgehangen.

Arnon Grunberg is overal en nergens. Kijk maar naar zijn weblog. Dan treffen we hem weer aan in Afghanistan, New York of Amsterdam, als het intussen niet Berlijn, Jeruzalem of Buenos Aires is. Je zou stilaan denken dat er een klopjacht op hem wordt gemaakt. Toch is dat reizen vooral veldwerk, met een heilzaam effect op zijn werkdrift. Die is fenomenaal als je bekijkt wat er allemaal uit zijn hand vloeit.

De iele jongen leeft voor de kunst, sublimeert zichzelf in zijn boeken: "Wat is het geluk van een mens vergeleken bij een geslaagde roman?", zo stond er in Grunberg rond de wereld. Datzelfde principe borrelt ook op uit dit brievenboek: "Ik ben de eerste om toe te geven dat ik bang ben om te leven. Daarom schrijf ik." En hij citeert Flaubert: "Wanneer wij schrijven, drukken de vermoeienissen van het bestaan niet op onze schouders." Maar om zijn cassante romans te kunnen schrijven, moet hij mensen gadeslaan, ze gebruiken, aan ze sabbelen als een kleine vampier.

Samensteller Mark Schaevers heeft de klemtoon gelegd op de open brieven aan familie en nauwere vrienden. De attaques op publieke figuren en collega's, waaruit nog steeds een brandluchtje opstijgt, zijn in de minderheid. Het is een keuze die voor discussie vatbaar is maar die Schaevers verantwoordt door te stellen dat hij opteerde voor die brieven "waarvan ik geen afscheid kon nemen".

Afstotingskunstenaar

Het moet gezegd: de publieke briefvorm past Grunberg als een handschoen. Als geen ander kan hij mensen terechtwijzen, afschepen en de mantel uitvegen. Raak er maar wijs uit: "Wat aardig klinkt in mijn werkelijkheid is vaak onaardig bedoeld en wat onaardig lijkt is vaak aardig bedoeld." Grunberg is een afstotingskunstenaar, onder het heilzame mom van literaire hulpverlening, want zo poneerde hij ooit: "De lezer is ziek en moet genezen. Veel van mijn patiënten roepen dat ze niet willen en niet hoeven te genezen, maar een dergelijke ontkenning hoort bij het ziektebeeld." De ontvanger van de brief moet zich dan ook mentaal voorbereiden op een mes dat in een etterende wonde port. Na een poeslieve en voorkomende aanhef kan Grunbergs pen in nanoseconden veranderen in geniepig wapentuig. Met de uitgestreken facie van een Buster Keaton dist hij de hardste diagnoses op én debiteert hij en passant aforismen waar Karl Kraus of Ambrose Bierce jaloers op zouden zijn. Zoals na deze mislukte poging tot menage met een ex-vriendin: "Qua samenwonen laat ik het er nu bij, ik richt me op de literatuur, daar kun je ook heel aardig mee samenwonen." Illusies over de liefde veegt hij in zes woorden van tafel: "Wat eens intimiteit was, wordt vervreemding." Elders luidt het: "Ik respecteer vooral vrouwen die tijdig de benen nemen. Een vrouw die bij je blijft, wordt vroeg of laat een huisdier. Steeds vaker betrap je je op de gedachte: waar kan ik haar zachtjes laten inslapen?" De tribulaties met dames, onder wie de voor Grunberglezers alreeds befaamde Aap (Aaf Brandt Corstius), zijn oude 'verloofde' Elayne Kleeman en Sigrit Fleisch, klinken bekend in de oren en balanceren op de rand van de soapopera, met seks als een troebel gebied: "Weinig geeft mij zoveel genoegen als passief naast een vrouw in bed te liggen." Grunberg omschrijft zichzelf als een 'Verbalerotiker': "Komt het al eens voor dat ik seks heb, dan spreek ik erbij tot ik erbij neerval, want de fantasie van de man is een verbale aangelegenheid".

Deze briefwisseling is hier teruggebracht tot eenrichtingsverkeer. Reacties of tegenwerpingen komen ons amper ter ore. Voelen ze zich allen vereerd dat ze met naam en toenaam in de publieke ruimte worden gekatapulteerd? Of is hun stilzwijgen een superieur ijzig antwoord? Grunberg weet maar al te goed dat "ook de stilte een antwoord" is. Het is het afwijzingswapen dat hij zélf gebruikt wanneer hem dat nuttig lijkt.

Het acerbe toontje van Grunberg ondergaan vereist evenwel dosering. Ook de meer politiek getinte epistels hinken op al te veel benen. Dat ligt anders bij de kapittels waarin Grunberg zijn collega-scribenten of kunstbroeders dolksteken toebrengt. Daar glorieert zijn gewiekste polemische talent en doet de aanleiding van de paskwil er maar zelden toe.

De getroffenen kunnen zich troosten met wat Grunberg te berde brengt in boodschappen aan Cees Nooteboom en Harry Mulisch: "Een beminde schrijver is een verdachte schrijver. [..] Haat van anderen is het beste bewijs voor de eigen vitaliteit." Wie weet moet Grunberg zich zélf zorgen beginnen te maken, nu hij door de nagenoeg voltallige kritiek én een aanhankelijk publiek wordt doodgeknuffeld. Hoe meer hij slaat, hoe meer hij bemind wordt. Misschien is het hoog tijd om ook maar eens een literatuurprijs te weigeren? De concurrentie zal er alvast niet rouwig om zijn.