Arnon Grunberg
de Volkskrant,
2004-03-19
2004-03-19, de Volkskrant

Er bestaan alleen patiënten; De wrange illusieloosheid van Arnon Grunberg


Arjan Peters

Of hij zich nu in New York bevindt dan wel in Manilla, Lissabon, Montreux, Tbilisi, Boedapest of Keulen, en of zijn vriendin de jonge Aap is, de doorrookte doodzieke Elayne, de Soepstengel, de alleenstaande moeder Francesca Vongole (ook wel Bolognese en Risotto genoemd), of de weduwe Fay Sheslow wier sinaasappelhuid hij met 'jonge clementines' vergelijkt, in de valse hoop door het gebruik van andere woorden ook de werkelijkheid te veranderen - overal waar Arnon Grunberg zich in de afgelopen zeven jaar ophield, werd hij vergezeld door neerslachtigheid. Dat blijkt uit de ruime selectie van vrijdagstukken die hij voor NRC Handelsblad schreef en die nu zijn gebundeld onder een titel die een Jules Verne-achtige, opgewekte ontdekkingsreis in het vooruitzicht stelt: Grunberg rond de wereld.

Hierin opgenomen is 'Leef je nog?', het stuk dat destijds in de krant bij veel lezers verontwaardiging opriep, omdat Grunberg onaangedaan grappig versloeg hoe hij de terroristische aanslagen op het World Trade Center op 11 september 2001 in zijn woonplaats New York had ervaren.

Terwijl boven het zuidelijk gedeelte van de stad een enorme rookpluim hing, besloot Grunberg eerst langs de wasserette te gaan, 'want ik was van plan die ochtend mijn schone lakens op te halen en ik houd er niet van mijn plannen in de war te laten schoppen door derden'. Later zag hij vanuit zijn appartement allerlei mensen op de vlucht slaan. En maakte zich zorgen 'waar ik vanavond goed kan eten'. Met recht, want pas de volgende middag kon hij in het Indiase restaurant Tamarind aardappelkoekjes eten. Ze smaakten als vanouds.

De paniek kreeg geen vat op hem. 'Kijk in de spiegel en je ziet het zelf: collateral damage voor de aanval. Hoe het er na de aanval uitziet, weten we nu ook. Als we ons er nou bij neerleggen dat we dat zijn, dat dat de diepste betekenis is van het woord "mens", kunnen we iets minder hysterisch door het leven, en hoeven we ons straks ook niet zo bekocht te voelen.'

Je kunt je niet aan de indruk onttrekken dat al zijn gedraaf over de aardbol, en alle activiteiten die hij ontplooit (zoals het plaatsen van een advertentie: 'Vereenzaamde materialistische schrijver zonder humor zoekt welgestelde dame om hem dat te geven wat hij zo verschrikkelijk mist: een lach en het slijk der aarde'), behalve om stof op te doen voor zijn columns ook bedoeld zijn om zich vooralsnog niet neer te leggen bij de deceptie. Grunberg ontmoet zoveel mensen en is zo geestig, dat aan de somberte van de conclusies die hij terloops trekt door de gevatheid en vaart van zijn dialogen niet al te zwaar getild moet worden. Zo kun je althans nog menen bij het streng in acht nemen van flinke pauzes tussen het lezen van deze stukken. Maar met Grunbergs inktzwarte meesterproef De asielzoeker (2003) nog vers in het geheugen wordt het al moeilijker te blijven geloven in de oprechtheid van de flaptekst die ons voorhoudt dat de auteur 'met ongekende levenslust en niet-aflatende hoop op kruimels geluk' telkens maar weer de hort op gaat. En de flierefluiter die Grunberg rond de wereld eventjes denkt te kunnen verorberen als een reuzenkoek, zal zich spoedig gemeen verslikken.

'Als je jong bent, denk je dat er normale mensen bestaan, maar dat jij de pech hebt ze niet te kennen. Later kom je erachter dat dat onzin is, dat er geen normale mensen bestaan. Er bestaan alleen patienten. Sommige patienten weten zich staande te houden ten koste van andere patienten en die noemen we daarom geen patienten. Die noemen we geslaagd.'

Op 12 september 2002 gaat Grunberg rond lunchtijd naar Tamarind, maar 'de aardappelpannenkoeken waren niet hetzelfde gebleven. Ze waren achteruitgegaan.' Waarna hij naar buiten stapt om eens een lekker wandelingetje te maken naar Ground Zero.

Zit hij op Manhattan in een Koreaans restaurant met zijn tante, merkt hij tussen het nuttigen der delicatessen op dat hij haar iets belangrijks moet vertellen, legt zij verheugd haar stokjes neer om te horen welk leuk meisje hij heeft ontmoet, moet hij opbiechten: 'Nee, ik ga niet trouwen. Het is er net dun van achteren uit gelopen.'

En dan antwoordt zij opgeruimd dat hij dan maar snel moet dooreten, voor ze het ruikt, en dat is heel leuk, maar intussen moet hij er hoognodig vandoor, met zijn volle broek.

Komt hij aan in zijn hotel te Boedapest, vertelt de receptionist hem dat hij al is ingecheckt, een paar uur geleden, en dat hij 'volgens onze gegevens' nu op zijn kamer moet zijn. Het begin van een anekdote. Maar de komische scenes die volgen, worden doorzeefd met hardhandige aforismen over de alomtegenwoordige verrotting, die hem tot de rand van de wanhoop voeren. De slapstick die in Grunbergs vroege werk nog fungeerde als stevig afweergeschut, legt het in deze columns af tegen de wrange illusieloosheid die hem aanvliegt, overal waar hij zijn stappen zet. De deceptie en destructie kan hij niet voor blijven, al is zijn tempo onverminderd hoog; het zijn schaduwen die hem nooit loslaten, en die akelig goed zichtbaar worden juist als de zon gaat schijnen.

De welgestelde Rotterdamse Wendy die op de advertentie reflecteerde, spreekt met hem af in Madrid. Als ze elkaar daar voor het eerst ontmoeten, steekt ze hem een vuist toe; door de reuma gaat haar hand niet helemaal meer open. Met de andere haalt ze een cadeautje voor hem uit haar tas: een speelgoedkonijn. Dat komt hard aan.

'Sterven leek me geen drama meer, maar een praktische oplossing. Vooral als het ter plekke kon gebeuren.'

Je zou willen dat je er uitsluitend hartelijk om kon lachen. Maar dat lukt niet. In Grunberg rond de wereld ligt Ground Zero om elke hoek. Geen kruimel hoop is daar te rapen.