Grunberg sluit zijn wereld
Jeroen Vullings
Voor een schrijver die binnen twaalf jaar zijn zesde roman, tegelijkertijd zijn zestiende boek, de wereld instuurt, zou je redelijkerwijze moeten kunnen aangeven wat we te verwachten hebben. Bij een nieuwe Bernlef doemt tenslotte ook direct een beeld op, net als bij een aanzienlijk jeugdiger maar even stijlvaste schrijver als Hafid Bouazza. Maar bij Arnon Grunberg - over hem had ik het in de eerste zin - is het iedere keer weer koffiedik kijken. Natuurlijk, het zou raar zijn als zijn nieuwe roman niet doordesemd is van (grimmige) humor. Evenmin ligt het in de lijn der verwachting als Tirza, want daar spreken we over, niét uitzonderlijk goed geschreven is. Maar verder? Zijn voorlaatste twee romans verschillen nogal. Waar hij in het morose De asielzoeker een sober register hanteert om indringend over verdriet en een herkenbare ramp als kanker te schrijven, is De joodse messias juist weer geheel over the top: hilarisch, absurd, grillig, vindingrijk. Zelf prefereer ik de exuberante, extreme Grunberg van De joodse messias (2004), Fantoompijn (2000) en van de onder zijn persona Marek van der Jagt geschreven roman Gstaad 95-98 (2002): daarin toont zijn vrijwel onbegrensde talent zich ten volle. Begrenzing is dan ook een vaktechnischprobleem dat hij als romancier moest overwinnen. Ik denk dat een roman als De asielzoeker, atypisch minimaal en benauwend voor Grunberg, binnen zijn oeuvre noodzakelijk was om greep op zijn barokke vertelmateriaal te krijgen. Zo bezien was het daaropvolgende De joodse messias een tour de force, waarin hij erin slaagde volledig greep te houden op het vertelde. Het verwijt van oeverloosheid dat nog weerklonk bij vroege romans als Blauwe maandagen (1994) en Figuranten (1997) was nu helemaal niet meer van toepassing. Een beheerste roman als Tirza was, juist na De joodse messias, niet te voorspellen. En toch, wie Grunbergs oeuvre overziet en Tirza leest, kan niet anders constateren dan: ja, hiertoe móést het leiden. Het wonderkind is gerijpt. De verspreide lijnen in zijn fictie komen in deze roman samen: het schaaksgewijs inzetten van een beperkt aantal personages in een beperkte ruimte uit De asielzoeker, de gistende humor en borrelende waanzin uit De joodse messias, de seksuele perversiteit uit Gdansk. Dat alles gesteld in heldere, alledaagse taal. De krankzinnigheid schuilt niet meer in grillige zijsprongen, rare invallen en bizarre opmerkingen, maar geheel en al in de psyche van de hoofdpersoon, de bijna zestigjarige Jorgen Hofmeester.Deze man is zijn postcode. Hij woont in de Amsterdamse Concertgebouwbuurt, in het chique deel van de Van Eeghenstraat. Hij is niet alleen trots op het op stand wonen, zelfs ontleent hij zijn identiteit in niet geringe mate aan dat adres. 'Eigenlijk is deze plek, deze paar vierkante meter, de beste plek van Amsterdam en daarmee van Nederland.' Uiteindelijk is het huis wat hem rest. In de loop van het verhaal raakt hij verder alles kwijt.Dat terwijl hij eerder in zijn bestaan niet moe werd zijn geluk breed uit te meten: 'Hij woonde met zijn familie in het goede gedeelte van de Van Eeghenstraat, hij had een respectabele baan als redacteur bij een literaire uitgeverij, twee prachtige dochters, de ene deed al gymnasium, de andere ging dat doen, hij had een vrouw, en een werkster, hij was niet onvermogend dankzij een uitgekiend financieel beleid voor hem en zijn familie. Hij was geen man om medelijden mee te hebben.'Eerst loopt zijn vrouw bij hem en bij hun twee dochters weg, om met een jeugdliefde op een woonboot te gaan huizen. Vervolgens vertrekt zijn oudste spruit, om na een afgebroken studie natuurkunde met een 'kleurling' in Frankrijk een Bed & Breakfast te beginnen. Bij de uitgeverij wordt hij als redacteur vertaalde fictie op non-actief gesteld: hij brengt wel kwaliteit, maar geen sellers binnen. Zijn salaris zal volledig worden doorbetaald tot zijn pensioen, als hij in godsnaam maar niet meer ten burele verschijnt. Zijn levenslang bijeengegaarde vermogen, door oppotten en malversaties als huisbaas, verdwijnt als sneeuw voor de zon nadat hij het in een zogeheten hedgefund heeft belegd. Na drie jaar snapt hij nog steeds niet hoe dat kon, maar zijn miljoen is foetsie.De enige zin die Jorgen Hofmeester nog aan zijn onaanzienlijke bestaan kan ontlenen is door zijn vaderrol voor zijn jongste dochter Tirza, die als de roman in ons heden begint net eindexamen gymnasium heeft gedaan. Oud-Zuid, het Vossius Gymnasium, het is Grunberg als schrijver back to his roots, de sfeer van zijn debuut Blauwe maandagen, maar nu vanuit het perspectief van een dwangmatig bezorgde ouder.
De status van overtuigd vader is relatief nieuw in zijn bestaan. Eerst bezag hij zijn kroost als vehikel om eigen maatschappelijke frustraties te sublimeren. 'Zijn dochters moesten doen wat hij niet had gedaan, wat hij verzuimd had te doen, wat hij door omstandigheden had nagelaten te doen: uitblinken.' Zijn oudste telg, Ibi, gaf hij al snel op, nadat hij ervan getuige was geweest hoe ze zich als puber op de keukentafel had laten nemen door de Duitse huurder van zijn bovenetage. Maar Tirza, volgens hem 'hoog-hoogbegaafd', moest eraan geloven. Zelfs op veertienjarige leeftijd las hij haar voor het slapengaan Dostojevski's Aantekeningen uit het ondergrondse voor. Tegenstribbelen mocht niet baten. Immers: 'Met de grote Russen kon je niet vroeg genoeg beginnen. Als je als puber het nihilisme doorzag, hoefde je er later niet meer doorheen.'Maar nadat Tirza door anorexia bijna het loodje legt, verlegt hij de koers: hij bekeert zich fanatiek tot het vaderdom. Voortaan zal hij een voorbeeldvader zijn. 'Zij is zijn bestaansrecht.'De roman opent als Jorgen zich opmaakt om grote hoeveelheden sushi en sashimi te bereiden voor Tirza's eindexamenfeest. Die zo nadrukkelijk beleden voorkeur voor moten rauwe vis is dan al een eerste signaal dat er zich achter Jörgens vormelijkheid en gedienstigheid aanmerkelijk minder beschaafde neigingen schuilhouden. Langzaamaan laat Grunberg, bij monde van Jorgen, in Tirza het vertrouwenwekkende masker van respectabele familievader desintegreren, opdat het monster zichtbare contouren kan aannemen.Eigenlijk is Jorgen voor de oplettende lezer van meet af aan een open boek. Als hij op een van de eerste pagina's mijmert over vriendjes van zijn dochters, eindigt hij bijvoorbeeld bij de atoombom. 'Vriendjes met wie ze zich konden voorstellen de rest van hun leven te slijten. Hij had al eens gesprekken over verlovingen opgevangen, niet eens ironisch bedoeld. Met ringen en al. Het huwelijk was bezig aan een offensief. Een onverwoestbaar instituut was het. Geen oorlog kon ertegenop. De atoombom, die misschien.' Ook zijn anale fixatie, met bloedende anussen en al, zijn racisme, zijn sadisme spelen gedurig op. Dat geldt evenzeer voor zijn meer en meer in het oog springende waanzin. Zo meent Jorgen abusievelijk in het Marokkaanse vriendje van Tirza de terrorist Mohammed Atta te herkennen, degene die hij hoogstpersoonlijk verantwoordelijk houdt voor het drama rond zijn hedgefund. 'De anonieme wereldeconomie kreeg een gezicht, een lichaam, een naam. Mohammed Atta, die had Hofmeester zijn geld afgenomen, de financiële onafhankelijkheid, de vrijheid voor zijn kinderen die zo nabij was, zo vreselijk nabij. Mohammed Atta zat hierachter, Atta had Hofmeesters hedge fund onthoofd.'Een herrezen Mohammed Atta op een eindexamenfeestje in de Van Eeghenstraat, dat is ronduit grappig. Maar meestal is de humor wrang in Tirza. Zoals in de scènes uit een huwelijk, die zich voltrekken als Jörgens echtgenote vlak voor het eindexamenfeest weer terugkeert naar de echtelijke woning. Dat leidt tot te pijnlijke confrontaties, waarbij ze elkaar de ergste, meest vernietigende waarheden in het gezicht slingeren - Edward Albee zou erbij verbleken als een koorknaap.
Maar dat het zo erg is gesteld met Jorgen als bij de onverwachte ontknoping blijkt, was niet te voorzien. Dat komt doordat we in Grunbergs pageturner meegevoerd worden van de ene naar de andere dramatische situatie. Uiteindelijk verdwijnt Tirza tijdens de Afrikareis die ze na haar eindexamen ging maken. Zeker tegen het eind van de roman slaat de balans door naar melodrama, als Jorgen in Namibië aan een negenjarig, analfabeet kindhoertje over zijn leven vertelt. Vet drama schrikt gewoonlijk af, door de overmaat aan pathetiek en opzichtige manipulatie van de lezer, maar Grunberg toont zich een geraffineerd verleider. Hij vertraagt het continu voortrazende drama regelmatig door tot overpeinzing stemmende algemeenheden te debiteren: 'Aan kinderen is goed te merken hoe natuurlijk assimilatie is. Het kind wil niets liever dan de kleur van zijn omgeving aannemen.' De ene keer is zo'n uitspraak nadenkenswaard, de andere keer blijkt het, hoe waar ook, een boutade. Over het gedrag van feestgangers in een woonhuis staat er: 'Ze gaan eens elders een kijkje nemen. In de woonkamer hebben ze een minuut of twee voor de boekenkast gestaan en vervolgens vragen ze zich af: hoe zou de keuken eruitzien"? Keukens verklappen veel.'Jorgen is een geval en zijn geschiedenis leert ons dat het zinloos is je tegen de menselijke aard te verzetten. Beschaving, voor Jorgen samengebald in zijn relatie tot oogappel Tirza, blijkt een dun vernis. De neiging om controle uit te oefenen blijkt zinloos en zelfs een illusie.
Grunberg wilde, wederom, een nihilistische roman schrijven en dat is hem goed afgegaan. Zijn boodschap komt duidelijk over, maar de vraag is of die overtuigt buiten het universum dat deze roman uitstalt. Of die gaat rondspoken, of die beklijft. Nee, antwoord ik, al realiseer ik mij dat ik hierbij strikt voor mezelf spreek. En niet voor bijvoorbeeld de vele hermansianen die ook altijd zo weglopen met 's schrijvers filosofische portee, waar ik altijd wat iebel van word. Té beperkt, te zelfgenoegzaam.In Grunbergs Tirza sluiten de nihilistische rijen zich door de ontknoping. Daarmee komen de door ons vanuit Jorgens perspectief meebeleefde gebeurtenissen in een totaal ander licht te staan.Die ontknoping biedt een allesomvattende verklaring: Jorgens gekte dreef hem ertoe om een onvoorstelbare gruweldaad te verrichten. Een vondst binnen de plot, want de lezer is daarvoor mooi bij de neus genomen door de vader die zogenaamd naar zijn verdwenen dochter zoekt.Maar op een hoger literair plan stelt die ontknoping teleur. Grunberg had het zich kunnen veroorloven om geen antwoorden te geven op de vragen die zijn roman oproept. Zelfs de aanvankelijke portee - de mens is onkenbaar voor anderen en zelfs voor zichzelf -blijkt in dienst te staan van de ontknoping: Jorgen wist niet waartoe hij in staat was, heeft dat zelfs verdrongen. Al die keren dat we gadesloegen hoe hij controle verloor en we het beest in hem zagen ontwaken, waren welbeschouwd voorafschaduwingen van het uiteindelijke drama.Was die sluitende verklaring achterwege gebleven, dan hadden we een verontrustender verhaal gelezen over een man die tegen de keer in controle probeert te houden over zijn leven en dat van zijn kinderen. Een heidens karwei, gezien zijn aard. Zelfs een verklaring wordt hem niet gegund bij Tirza's verdwijning. Dat was pas wreed geweest. De vele onbeantwoorde vragen zouden dan na lezing rondspoken en blijven boeien. Een schrijver als Grunberg, die zo vervoerend de psychologie van zijn hoofdpersonen uit de doeken doet, had zich dat open einde moeiteloos kunnen veroorloven.Dat hij dat niet doet is een minder fortuinlijke keuze. Met totale controle als romancier, dat moet gezegd, prent Grunberg de lezer zijn onblije, anti-humanistische boodschap in. 'Een wereld zonder mensen, dat is schoonheid. Duisternis is de mens, niets dan dat, het epicentrum van duisternis, en het enige licht dat van hem komt, is het licht van het beest.'Er lijkt geen ontsnappen aan. Grunberg zal ons zijn geharnaste nihilisme door de strot rammen. Jammer, want juist als je een roman schrijft waarin de opvatting centraal staat dat we geen greep op ons bestaan kunnen hebben, dat iedere poging tot (zelf )verbetering een illusie is, werkt zo'n starre greep van de romancier op zijn verhaal averechts. Het is de techniek van de plot die nu ineens schittert en die de reikwijdte van de ideeën in deze roman ruw begrenst.Dat is dan ook precies wat ik tegen het nihilisme binnen de literatuur heb: als denkpatroon is het te waterdicht, te geruststellend en te simpel. Zo'n denkwijze suggereert tenslotte nog een ordening: wie niets verwacht of wie van het ergste uitgaat, voorkomt teleurstellingen. Dat is iets anders dan onbevangenheid. Grunberg heeft daarmee voor een gereduceerd universum gekozen in plaats van een waarin van alles mogelijk is. En toch is Tirza een roman waarin Grunberg als schrijver gegroeid is, zij het wel op het griezelige af. Hij toont in dit onweerstaanbare relaas van levenslang falen meer dan ooit hoe goed hij zijn materiaal kan doseren. Zodanig zelfs, dat hij daarin overmacht tentoonspreidt. Nu hij dat niveau bereikt heeft, mag hij de teugels welbewust weer wat laten vieren. Dan breekt Grunberg pas door zijn plafond heen; dan zegeviert met meer de techniek of het wereldbeeld, maar zijn zeldzame schrijfkunst.